(^uerilta
ONS VERVOLGVERHAAL
Epos
in de Vogelkop van
Nieuw Guinea.
Verteld door Jules Lesquillier
(Vervolg en slot).
De laatste fase.
De strijd zoals die onder aanvoe- stilte leek wel voelbaar.
Door het ophouden ran „Paraat" kon het slotartikel van Guerilla
niet meer worden opgenomen, waarom wij het hier voor de ex-ahonné s
van genoemd blad laten volgen.
Tot ons genoegen bleek Jules Lesquillier bereid, ook voor „Onze
IJrug" een nieuw vervolgverhaal te schrijvendat even boeiend en
spannend zal zijn. Redactie.
ring van Kokkeling werd gevoerd,
valt heel moeilijk te beschrijven,
om de eenvoudige reden dat de wer
kelijkheid zo onwaarsdhijnlijk, zo
menselijk-ondenkbaar is.
Na de belangrijke vangst werd de
mensenjacht door de Jappen met ver
dubbelde ijver voortgezet. Zij had
den de grote leider, de kapiteih
Geeroms immers gevangen genomen
en hem daarna onthoofd. Het on-
verwinnelijke Nippon stond nu voor
niets. De roes der overwinning en
daarnevens de gedachte dat de be
kwame K.N.I.L.-commandant nu
ontbrak, maakte hen minder omzich
tig. En de eerste patrouilles betaal
den hun zware tol.
Het gebeurde dat enkele dagen na
het festijn der slachting, de Japanse
sergeant Kato Mitsui uittrok met
twintig welbewapende manschappen.
Ditmaal zonder Papoea-gids. De nog
lichtelijk benevelde hoofden de
saké werd gul geschonken tijdens het
feest waren vervuld met de zelf-
overschattende gedachte dat het een
koud kunstje moest zijn om dat ramp
zalige K.N.I.L.-overschot op te ja
gen en volkomen te liquideren.
De eerste dag reeds vonden zij
een spoor, d.w.z. Mitsui zag een
voetafdruk of jufster een schoen-
afdruk, en zeer intelligent redeneer
de hij dat deze van een guerilla-
strijder moest zijn. Immers, Japan
ners droegen rubber teenschoenen
met afzonderlijke uitbouw in de neus
voor de grote teen en de inboor
ling ging ongeschoeid. Verder con
cludeerde hij dat de man ziek of ge
wond moest zijn. Soms was het
spoor bijna niet te volgen. Natuurlijk
de zieke of gewonde trachtte zo goed
mogelijk zijn spoor te verbergen,
maar dan was er weer een heel
duidelijke afdruk met in de naaste
omgeving gebroken takken en bla
deren. Dat bewees dat de man er
vreselijk aan toe was, en op die plek
was gevallen en zich maar moeilijk
kon oprichten.
Ach, Kato Mitsui zou het ver
brengen in de Nippon Imperial Ar
my. Hij was van goede kom-af, zag
er knap uit met zijn vele gouden
tanden, èn zijn kaalgeschoren sche
del bevatte beslist goede hersenen.
Kijk, hoe listig hij nu weer te werk
ging. Niet de eerste de beste dag
de prooi achterhalen, hoe gemak
kelijk en verleidelijk dat ook leek.
Laat de man stiekum voortstrom
pelen. Want, wat zal de ongeluk
kige doen? Zoals elk gewond of ziek
beest zal hij zijn nest en zijn soort
genoten trachten te bereiken om be
scherming en bijstand. En dan pas
zou hij, de dappere en knappe stra
teeg Mitsui, toeslaan en de hele
bende te pakken krijgen.
Als een overwinnend gladiator zou
hij daarna worden verwelkomd, en
de bevordering tot sergeant-majoor
was een zekere zaak, en misschien
de Orde
van de Gele Draak.
Door deze en nog mooiere dag
dromen bezield, liet hij tegen het
einde van de derde dag halt houden
en zocht naar een geschikte leger
plaats voor de nacht. Wel onbehaag
lijk dat het daglicht steeds schaarser
werd al naar zij dieper de jungle
binnendrongen. De bomen werden
hoger en het bladerdak dichter. Het
was nèt even i uur op zijn prachtig
waterdicht Zwitsers polshorloge.
Nou ja, zijn horloge? Hij had het
„georganiseerd in een krijgsgevan
genkamp. maar wat had een ge
vangene aan een horloge als slechts
de Dood hem uit zon kamp kon
bevrijden!
Chorionaë! niks goed, dat sche
merige donker en dan die onbestem
de en vreemdsoortige geluiden.
Je wist niet wat het was en waar
vandaan het kwam.
Hoor, daar was het weer, dat gor
gelen en rochelen en daar tussen
door een klagelijk kreunen. Dat laat
ste herkende hij nu wel, dat was de
wind die de boomtakken tegen elkaar
deed schuren. En ook dat ijselijk
schelle krijten kende hij. Dat deed
een merkwaardig mooie vogel. Maar
er was zo veel meer angstwekkend,
naargeestig en benauwend in deze
beklemmend-donkere en klam-drei-
gende oerwereld.
Néén, en verlekkerd vertrokken
Kato Mitsui's sensuele lippen tot een
grijns, de Ginzaroad in Tokio
was gezelliger, met zijn tea-houses
en zoetelijk-charmante geisha s. Ja,
dat was beter werk dan die ver
vloekte baguerro's achterna zitten.
Maar komaan, nu eerst een goede
plek zoeken voor de nacht!, riep de
toekomstige sergeant-majoor zichzelf
tot de orde.
Ah, daar is een mooie open ruim
te, en zowaar een klein stukje van
het diepblauwe uitspansel was nog
zichtbaar ook.
Yasmèh! commandeerde hij met
een lange uithaal, en de zweet-stin-
kende manschappen ontdeden zich
met een hoorbare zucht van de
zware oorlogsbepakking. Het viel
waarachtig niet mee in deze dampige
broeihitte door dit wirwar van ro
tan-lianen en grillige luchtwortels te
dringen.
Korporaal Yamakoshi! zich
verder richtend tot de buigend-sa
luerende onderhebbende, laat twee
man de omgeving verkennen
ieder afzonderlijk en niet te ver af
dwalendaarna wachtposten
voor de nacht indelen, en mor
gen vóór zonsopgang allen aan
treden en klaar voor vertrek
begrepen!
Met een herhaald ,,haï" maakte
de korporaal rechts-omkeerd en
schreeuwde schor zijn bevelen aan
de overige manschappen.
Twee man maakten zich los uit
de groep en verdwenen met het ge
weer in de aanslag in het omrin
gende groen.
Zó, alweer een dag voorbij!
mediteerde sergeant Kato Mitsui,
weer een dag dichter bij de glorie,...
al die guerilla's zou hij in hun eigen
nest onverhoeds overrompelen
niemand zou ontsnappen, dit keer,...
neen, hij hield niet van half werk,...
al die schoeljes kapot, misschien met
uitzondering van de leiderdie
moest mee als bewijs van zijn krijgs
manschap, zijn moed, zijn liefde voor
Daï Nipponja, en de generale
staf zou dan aanleiding vinden om
de günso Mitsui niet gewoon te be
vorderen, maar hem misschien zelfs
tot shoco (officier) te verheffen,
want hij wist wat bushido inhield,...
hij, Kato Mitsui, had dan toch eigen
lijk het hele K.N.I.L. vernietigd, hij
had gezegevierd over het hele
vervloekt, wat is dat?
Abrupt verbrak sergeant Mitsui
zijn glorie-droom. Wat was dat?...
Het geroezemoes onder de man
schappen veranderde eveneens plot
seling in een zwijgend luisteren. Had
men het goed gehoord? Die schreeuw
rauw en erbarmelijk, kwam van
dichtbij uit de jungle.
Neen, het was geen verbeelding,
ieder hield de adem in en spitste
de oren. En plots herhaalde zich het
afschuwelijke, jankende geluid. Zo
iets als een smartelijke gil eindigend
in een rochelend steunen.
Sergeant Kato Mitsui kwam het
eerst tot zijn positieven. Zich ver
mannend, commandeerde hij zes man
hem te volgen. Tot de tanden ge
wapend drongen zij door het nu
allengs donkerwordende oerwoud in
de richting van het geluid.
Toen, nog geen veertig yards wa
ren zij gevorderd, zagen zij enige
beweging in de dichte begroeiing
iets boven de grond. Omzichtig na
derend beluisterden zij eerst een hij
gend steunen, en daarna herkenden
zij in de zonderling hangende figaur,
één der uitgezonden verkenners. De
enkel omstrengeld door een rotan
liaan was de man aan dat been blijk
baar een weinig omhoog getrokken,
zodat hij wel voorover moest vallen
en ongelukkigerwijs met het boven
lijf op een scherp-afgebroken tak die
de borstkas gewelddadig doorboor
de.
Een ongelukkig toeval? Of was
het een valstrik?
Deze laatste veronderstelling flit
ste de sergeant en zijn mensen ken
nelijk door het hoofd toen zij hun
kameraad daar stuiptrekkend zagen
hangen. Nog trachtte men de ziel
togende man aan het spreken te krij
gen, maar een doodsreutel was het
onverstaanbare antwoord op hun
vragen. Steelsgewijs en met moeite
een opkomende paniek onderdruk
kend, tastten Mitsui's spleetogen de
schemering rondom af. Doch niets
Jrewoog zich en de nu ingevallen
Fluisterend gelastte hij twee man
zich over hun dode kameraad te
ontfermen. Maar ternauwernood had
men van twee geweren een draag
baar geïmproviseerd om het lijk te
transporteren of een hevig gekraak
gevolgd door een donderende slag
verscheurde de stilte. En dan weer
klonk vanuit de richting van de
legerplaats ijselijk gekerm en hees-
angstig schreeuwen. Het was een
moment dat de zeven Japanners
elkaar verdwaasd en onthutst aan
staarden, en dan in een woeste ren
ho.den zij als bezetenen terug naar
de kampplaats.
De dode strijdmakker was verge
ten.
Een nieuwe schok, een waanzin
nige vlaag van angst verlamde deze
Nipponners toen zij de plek, die zij
nog geen kwartier geleden hadden
verlaten, aanschouwden.
Ontsteltenis en immense vrees
sprak uit de puilende ogen.
Een machtig grote boom, één van
die vele woudreuzen had zich dwars
over de legerplaats laten vallen. En
de zware stam en forse takken had
den in hun val een aantal niets ver
moedende Jappen geheel of gedeel
telijk vermorzeld.
Zij, die niet op slag dood waren,
kermden en kreunden onderdrukt en
smeekten om verlossing uit hun mar
telend-benarde positie.
Rondom heerste in de duister
groene hel wederom het zwijgen van
de Dood. Het was bladstil.
Ja, het was bladstil dit
feit realiseerde segeant Kato Mit
sui zich plotseling. En als het
bladstil was. kón er geen boom
omwaaien.
Dit was dus zeker een vervloekt
duivelse valstrik, en hij, de eminente
strateeg en expeditie-leider was er
blindelings ingetippeld.
Dol-driftig van woede, vermengd
met een niet te onderdrukken
schaamte- en angstcomplex, trok hij
zijn automatisch legerpistool en
woede, angst en schandegevoel af
reagerend, legde hij met een nek
schot de zwaargewonde manschap
pen het eeuwig zwijgen op.
Toen het laatste schot was ver
klonken, leek de daarna invallende
stilte des te beklemmender. Groenig-
geel zagen nu de van angst en ont
zetting verwrongen gelaatstrekken
in de snel duisterende schemering.
Niets en niemand bewoog, en zij
stonden roerloos als in trance. Deze
verlammende benauwenis duurde een
fractie van een seconde toen een
snerpende kreet hun oor trof.
Kwam het geluid van diep in de
jungle of was het nabij? Was het
van een mens of dier? Was het wel
licht een roep om hulp van de nog
steeds niet weergekeerde andere ver
kenner?
Men wist het niet en gunde zich
ook de tijd niet tot nader onderzoek
of bezinning. Nog was het geluid
niet verstorven of in waanzinnige
paniek trachtte men de onheilsplek
te ontvlieden. Wég, terug naar het
veilige basiskamp aan de kust, zo
vlug en zo snel als lijf en leden maar
toelieten. Ieder voor zich, en de dui
vel hale hem die mij in de weg
staat! Met die gedachte stortte men
zich in de jungle-nacht.
Vervolg pagina 8