TE KOOP Ontwikkeling van de Autochtone Bevolking van Ned. Nieuw-Guinea in verband met vertrek wegens ziekte, op PASIR POETIH (Manokwari) een planken woning met sirappen dak, stenen vloer, en eigen watervoorziening met leidingen naar de gemakken: oppervl. 100 m2 met bijbehorend goed onderhouden perceel groot H. A. PRIJS f. 8000— Te bevragen bij de heer Hayes, Pasir Poetih (Manokwari) Hoewel niet met zekerheid gezegd kan worden, welke weg het Nederlands Bestuur op Nieuw-Guinea zal volgen bij het tot ontwikkeling brengen van de autochthone bevolking, lijkt het voor de hand liggend, dat de richt lijnen, gegeven door de Commissie van Advies voor de Agrarische Ont wikkeling van Nieuw-Guinea, in hootdzaak, misschien zells geheel, ge volgd zullen worden. Deze Commissie werd door de Mi nister van Overzeese Rijksdelen bij zijn Besluit van 5 Februari 1953 no. 39405 Doss. 3854 ingesteld en kreeg als taak, na onderzoek ter plaatse, te rapporteren over: 1De Agrarische mogelijkheden in het algemeen, welke Nieuw-Guinea met inachtneming van de sociale en economische omstandigheden daar te lande biedt. 2. De Agrarische ontwikkelingsmo gelijkheden op korte termijn in die gebieden, waarvan thans reeds voldoende basisgegevens bestaan, dan wel spoedig verkregen kunnen worden, waarbij speciale aandacht geschonken dient te worden aan: a. de mogelijkheden van eigen voedselvoorziening in Nieuw- Guinea; b. de industriële verwerking al daar der voortgebrachte land bouwproducten. 3. De uitvoering van de door de Commissie aan te wijzen projecten en de daarvoor benodigde mid delen. 4. De organisatie, waaraan de uit voering van agrarische plannen daar te lande het best kan worden toevertrouwd. 5. De organisatie van het landbouw kundig onderzoek en van de voor lichting, zowel ten behoeve van de projecten op korte termijn als voor de verdere agrarische ontwikkeling van het land. De Commissie was samengesteld uit de volgende heren: L. Götzen, gewezen Minister zonder Porteleuille en Staatssecretaris van het Ministerie voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, Voorzitter. Prol. Ir. J. A. van Beukering, Hoog leraar in de Tropische Landhuis houdkunde aan de Landbouwhoge school te Wageningen. Drs. C. N. de Boer, Hooldredacteur van Economische Voorlichting, Se cretaris. Prol. Dr. Ir. C. Coolhaas, Hoogleraar in de Tropische Landbouwplanten teelt aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Prof. Ir. W. F. Eijsvoogel, Hoog leraar in de Hydraulica, Bevloeiing, Weg- en Waterbouwkunde en de Bosbouwarchitectuur aan de Land bouwhogeschool te Wageningen. Ir. J. Fokkinga, oud-Hoofd van de Dienst van het Boswezen in Indo nesië. Prof. Ir. W. de Jong, Hoogleraar in de Veeteeltwetenschappen aan de Landbouwhogeschool te Wagenin gen. Ir. C. L. van Steen, Hoofd van de Landbouwkundige Afdeling van de Dienst van de Noord-Oostpolder- werken. G. A. Benders, Adjunct-secretaris. OP 13 FEBRUARI 1953 werd de Commissie door de Minister van Overzeese Rijksdelen geïnstalleerd en in de daarbij uitgesproken rede gaf de Minister een nadere uitwerking van de in het eerder genoemde Besluit ge geven opdracht. De volgende punten hieruit werden medebepalend voor het algemene raam waarbinnen de werkzaamheden en gedachten der Commissie zich hebben bewogen: 1. Het Agrarische Plan zal een be langrijk onderdeel kunnen vormen van een algemeen ontwikkelings plan. 2. Het belang van de autochthone bevolking dient bij alle te nemen maatregelen op de voorgrond te staan. 3. Ten opzichte van exportproduc ten ware te streven naar een ge varieerd exportpakket met zo gun stig mogelijke risicoverdeling en conjunctuurgevoeligheid. 4. De natuurlijke bosrijkdom van het land vraagt bijzondere aandacht voor de mogelijkheid van economi sche bosexploitatie, niet alleen voor de eigen behoefte, maar te vens voor afzet naar het buiten land. 5. Naast dc eigen bevolking zullen andere bevolkingsgroepen waar onder de Nederlanders, aan de agrarische ontplooiing moeten deelnemen, waarbij uiteraard di verse landbouwvormen en syste men voor bepaalde gebieden on der de loupe zullen moeten wor den genomen. 6. De arbeidersschaarste zal de ge dachten doen uitgaan naar ar- beidsextensieve cultuurgewassen en naar invoering van het machi nale element in de landbouw. 7. Aan de Industriële verwerking der voort te brengen landbouw producten, hetzij voedselproducten voor eigen consumptie dan wel voedsel- en handelsproducten voor de export, zomede aan de positie en vooruitzichten der exportpro ducten op de wereldmarkt, zou aandacht moeten worden gegeven. 8. Het lijkt wenselijk de wetenschap pelijke uitrusting in N. Guinea voorlopig tot het noodzakelijke te beperken, terwijl de gelegenheid tot wetenschappelijk onderzoek in Nederland zo goed mogelijk benut dient te worden; proefbedrijven, selectietuinen, kwekerijen en vee- fokstations zullen in de daarvoor aan te wijzen gebieden moeten worden opgericht; gestreefd worde naar een zo efficient mogelijke coördinatie van het wetenschappe lijk onderzoek. 9. De Regering zal zich een goed beeld moeten kunnen vormen van de financiële consequenties, die aan de uitvoering van de door de Commissie aan te wijzen projecten verbonden zullen zijn met het oog op de nodige kapitaalsinvesterin gen en ter beantwoording van de vraag of hierbij wellicht hulp van buiten gewenst is. 10. Voor de uitvoering der aanbevo len agrarische plannen zal een spe ciale organisatie nodig zijn, om trent welker samenstelling, werk wijze en bevoegdheden de Com missie zal moeten adviseren; voorts zal de Commissie moeten rappor teren over de organisatie van het landbouwkundig onderzoek en de landbouwvoorlichting. Begin der werkzaamheden Op 14-21 Juni 1953 vertrok de Com missie van Schiphol, met uitzondering van de Voorzitter, die op 16 Augus tus volgde. Alvorens zich aan haar taak op Ned. Nieuw-Guinea te wijden, werd een 18-daagse studiereis gemaakt door Australisch Nieuw-Guinea, welke tot 20 Juli duurde. Op 12 September 1953 was de Commissie in Nederland terug gekeerd. Haar lijvig rapport van 232 blz. verscheen 12 April 1954 bij de Staat:/ drukkerij en valt uiteen in een inlei ding, een chronologisch reisverslag, een studie over Australisch Nieuw- Guinea, een beschrijving van land en volk van Ned. Nieuw-Guinea voor zover van belang voor de agrarische ontwikkeling, de agrarische ontwik kelingsmogelijkheden, de voorgestelde projecten, de organisatie en finan ciering van de uitvoering der plannen en een bijlage, betrekking hebbend op overwegingen over researcharbeid in Overzeese Rijksdelen en in het bij zonder in Nieuw-Guinea. Wij zullen ons in dit artikel, over eenkomstig de titel, beperken tot die delen van het rapport, welke hande len over de plannen voor de ontwik keling van de autochthone bevolking. In de inleiding van haar rapport zegt de Commissie, dat naar haar mening thans de fase is ingetreden waarin krachtig, doelbewust en snel naar de oplossing van bepaalde pro blemen moet worden gestreefd en met de uitvoering van een aantal plannen kan worden begonnen. Met financiële middelen zal men niet zuinig mogen zijn. Zij waarschuwt er echter voor, in Nieuw-Guinea niet te veel ineens te willen, daar dit onherroepelijk op een misluk king zou uitlopen. De ontwikkeling zegt zij, zal steeds moeten blijven binnen de beperkin gen, die het land uit hoofde van zijn beschikbare arbeidskrachten en ma teriële hulpmiddelen op een bepaald moment zichzelf oplegt. Het arbeidsvraagstuk is naar het oordeel van de Commissie het pro bleem dat het voornaamste knelpunt voor de ontwikkeling van Nieuw- Guinea zal vormen. Daarom zal voor alles naar de oplossing van dit vraagstuk moeten worden gestreefd. Een agrarisch plan kan voor Nieuw Guinea niet als een op zichzelfstaand iets worden beschouwd, doch slechts als een onderdeel van een algemeen ontwikkelingsplan. Deze ontwikke ling zal zeer geleidelijk moeten gaan, doch het tempo zal zichzelf kunnen opvoeren, omdat iedere ontwikkeling ook steeds weer nieuwe mogelijkhe den van ontwikkeling schept. Het komt allereerst aan op een goede start, waarbij men zich be perkt tot het op dat moment meest aannemelijke en gemakkelijkst bereik bare. Bevolkingsvraagstuk In haar hoofdstuk over Land en /Volk van Ned. Nieuw-Guinea zegt de Commissie dat zij het bevolkings vraagstuk slechts inzoverre zal be lichten, als die voor een goed begrip van de door haar voorgestelde wel vaartsmaatregelen nodig is. Zij wijst er op, dat men zich voor de taak ge steld ziet een volledige omvorming tot stand te brengen in de Papoea maatschappij. Dat dit een immense taak is, word: duidelijk als men zich realiseert welke omstandigheden zich voordoen in een dergelijke primitieve samenleving, zowel van de berg- als van de vlakte-Papoea's, met haar op zelfvoorziening gericht bestaan, haar zeer eenvoudige, de stenen bijl nog niet of nog maar nauwelijks ontwassen techniek en haar zeer gecompliceer de zeden en gewoonten en ritueel. In deze primitieve gemeenschappen treedt de beslotenheid van het stam-, clan- of dorpsverband sterk op de voorgrond. Sociale veiligheid en ze kerheid worden in sterke mate ont leend aan op bloedverwantschap be rustende betrekkingen. De leden der gemeenschap worden niet door op- Vervolg op pag. 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Onze Brug | 1956 | | pagina 3