RESUME ONDER-ONTWIKKELD GEBIED CULTUUR EN WELVAART 3, Economische ontwikkeling van Nieuw Guinea No. 8 enoemmq van UT'Zr <~xü- <~Pk. Pielderó tot minister van 0verzeeóe ^perspectieven voor Pled. Pflieuw-guinea Wie de ontplooiing van Ned. Nieuw-Guinea in economische en algemene zin niet onverschillig is, zal een diepe voldoening voelen dat thans in de plaats van de ontslapen prof. Kernkamp een nieuwe minister van Ovetzeese Zaken is benoemd. De diepere zin van deze benoeming is gelegen in het feit. dat het departe- ment van overzeese gebiedsdelen --- zoals het vóór deze benoeming heette opnieuw als een volwaardig-functionerend departement zijn taak zal vol brengen. Want behalve de behartiging der internationale aspecten van Nederlands Nieuw-Guinea. welke in eerste instantie tot de werkzaamheden van minister Luns behoren zal minister mr. Helders de volle verantwoor delijkheid dragen voor het bestuur van de ontwikkeling van dit gebiedsdeel. Dit is niet de enige taak van het nieuwe departementshoofd, want er liggen nog verscheidene problemen, welke vooral in dit stadium van ontwikkeling van de structuur van het Koninkrijk in de veranderde verhouding tot Suriname en de Nederlandse Antillen, op een deskundige behandeling wachten. Wij zulien in verband met de strekking van dit artikel ons slechts bepalen tot die facetten van de ministeriële taak, welke uitsluitend de Nederlandse en autochtone bevolking van Ned. Nieuw-Guinea raken. Wdnt voor deze groepe ringen zal de benoeming van mr. G. Ph. Helders van grote betekenis kunnen worden. Redelijker wijs mag worden aangenomen dat met de benoe ming van mr. Helders tot minister van Overzeese Zaken, de regering een gelukkige keuze heeft ge daan. Wij gronden deze bewering op het feit dat minister Helders die als oud-inspecteur van fi nanciën in het voormalige Nederlands-Indië bekend is met de locale omstandigheden van een tropen- land waarin de Nederlandse en Ned. Indische be volking heeft geleefd en gewerkt dichter bij de moeilijkheden en problemen van deze groe pen in Ned. Nieuw-Guinea staat, dan een be windsman dié gee n tropenervaring heeft. Hij zal toegankelijker zijn, omdat hij het begrip kan opbrengen deze specifieke tropen-problemen in bun gecompliceerde samenhang te doorgronden en tot een bevredigende oplossing te brengen. Of hem dat inderdaad zal gelukken en of de wil daartoe bij hem aanwezig zal zijn, zal de toe komst uitwijzen doch de mogelijkheid is alvast aanwezig dat hij ze tenminste begrijpen kan. Hij staat er niet zo vreemd tegenover als een ..Baroe" die enkel Nederland kent. Ook het feit dat hij de laatste jaren in Neder land de functie van Directeur van de Nationale Trustmaatschappij in Amsterdam vervulde, spreekt in zijn voordeel. Ned. Neuw-Guinea is niet tot economische ontwikkeling te brengen wanneer deze ontwikkeling ondanks gebruikmaking van alle be schikbare technische hulpmiddelen, niet met de grootse allure van het zakenleven geschiedt. Een minister die zo uit het zakenleven in het departe mentale stapt, is- dus de aangewezen figuur die deze grootse allure uit het bedrijfsleven zal kun nen introduceren in het précieus-ambtelijke. Op deze gronden mag Ned. Nieuw-Guinea zich gelukkig prijzen met de benoeming van mr. G. Ph. Helders tot minister van Overzeese Zaken. Gaven wij in een voorgaande artikelenreeks een beeld-in-vogelvlucht van wat er alzo bereikt is geworden in de economische ontwikkeling van dit uitgestrekte gebiedsdeel, het is een onmiskenbare waarheid dat dit machtige eiland een enorm for ser aanpak vraagt dan tot nu toe is geschied. Ned. Nieuw Guinea vraagt om een geheel andere werkwijze dan Nederlands overige rijksdelen, want Nieuw-Guinea is qua bodemgesteldheid, qua bevolking ook volkomen verschillend dan b.v. de Indonesische archipel. Het accent der werkzaamheden mag niet uit sluitend gelegd worden op een agrarische ontwikkeling als hoofd-werkzaamheid; daar naast moeten neven-bedrijven worden geënta meerd. want de bodem vereist een grondige be werking vooraf, wil ze de verbouw van cultuur- gewassen rendabel maken. Nu is het beslist onjuist hieruit de conclusie te trekken dat Ned. Nieuw- Guinea onvruchtbaar zou zijn. want er is hoog stens 1/10 deel van de bodem onderzocht. Daar enboven hebben verscheidene gedeelten na een deskundige bemesting rijke oogsten geleverd aan aardappelen, mais, groenten en vruchten. Doch groot-cultures stellen aan de ondernemers nog andere eisen dan enkel een vruchtbare bodem. De exploitatie hiervan eist aanzienlijke investeringen welke in de miljoenen lopen, omdat er wegen moeten worden aangelegd, bruggen gebouwd, fa- brieks- en gebouwencomplexen moeten verrijzen en al deze noodzakelijke uitgaven van de outil lage niet bestreden kunnen worden uit de directe opbrengst van de landbouwprodukten. Duidelijker gezegd: men moet dus naast de langzame agrarische ontwikkelingen met hun in een nog langzamer tempo binnenkomende op brengsten ANDERE bedrijven entameren en in exploitatie brengen, welke een ONMIDDELLIJK rendement opleveren. Want rubber- en cacao- bomen moeten nu eenmaal eerst groeien en tot volle wasdom komen, voor zij kunnen produceren, en ook koffie, suikerriet, tabak zij het in snel ler tempo, moeten ook hun tijd hebben om in het produktie-proces winstgevend te worden, terwijl de qebouwen en fabrieksinstallaties niet in een ommezien uit de grond gestampt kunnen worden. Het probleem van de economische exploitatie vraagt dus behalve een intensieve agrarische ont plooiing een grondig onderzoek naar de aanwezig heid. van andere objecten die tot een directer fi nancieel resultaat kunnen leiden. En dat heeft men thans menen te vinden in: de olie-industrie en de mijnbouw. Nikkel, chroom, kobalt en ijzer werden in 1949 reeds aangetroffen in het Cycloop-ge bergte. In de loop van 1956 werd een onderzoek ingesteld naar de aanwezigheid van nikkel- en kobaltertsen op het eiland Waigeo en de overige kleine eilanden. In het rapport dat min. Staf in zijn functie van wd. minister van O.G. aan de Tweede Kamer voorlegde, werd als voorlopige conclusie medegedeeld, dat op genoemde eilanden nikkel en kobalthoudende laterieten zijn aange toond tot naar schatting van 75.5 miljoen ton. Ook het houtbedrijf en het Boswezen beginnen rendabel tc worden. Resumerend kunnen wij vaststellen dat het be reikbare in het ontwikkelingsschema tot stand is gebracht. De foto's welke ons welwillend door de Rijks Voorlichtingsdienst in bruikleen zijn af gestaan laten duidelijk zien dat ook het sociale as pect en de beschavingsarbeid in het ontwikke lingsplan niet werden verwaarloosd. Zie pagina 2 Cliché ,.Het Vaderland"

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Onze Brug | 1957 | | pagina 1