Lezerwin nóg een lezer I Naast kannibalisme óók de vrucht van harde arbeid. En wat voor vrucht WEES MENS EN DOE WAT! Als ons blad U niet bevalt, als U het een el lendig onding vindt, plak er vier cent op en stuur het naar Uw vijand. Als ons blad U toch wel bevalt, stuur ons vijf of meer adressen van Uw vrienden, aan wie wij een proefnummer sturen kunnen. Hoe meer U wint, hoe beter U zichzelf helpt, want al het geld dat binnenkomt, komt ten goede aan Uw krant. Maar toe, doe niet niks. Daarna* als U één van bovenstaande dingen gedaan hebt, kunt U weer rustig gaan gojang kaki. Want ondertussen doet die ene daad veel nuttig werk! wellicht ook kwetsend zijn voor het reeds lang aan dit stadium ontgroeide deel der autochtone bevolking? GEENSZINS! He« is een land dat onze belang stelling en energie zeker, ten volle waard is. Maar wat weet de doorsnee Nederlandse be volking af van het grote belang dat de hand having van het Nederlands/Australische bestuur over Nw-Guinea betekent voor de rust en veilig heid der Europese én Papoeasc bevolking op dat grote eiland, gelegen ten noorden van Australië op de grens van Azië en Europa in de Pacific, waar Indonesië (met daarachter communistisch China) zo'n hardnekkige politieke strijd om voert?! Wat weet de doorsnee Nederlander af van het af van het uitgebreide, zware zendings- en missie werk dat reeds rijke vruchten begint af te werpen?! Wat weet de doorsnee Nederlandse bevolking af van de sinds kort ontdekte economische mogelijk heden in en boven de bodem die op ontginning en exploitatie liggen te wachten? Al vele eeuwen lang! (Nikkel, kobald, uranium, hout, copal, sago, cacao, enz. enz.) Wat weet de Nederlandse bevolking af van het veel-omvattende, vaak slopende werk der duizen den Nederlandse en Indisch Nederlandse werkers, mannen zowel als vrouwen; in dat ver afgelegen tropenland?! Wordt haar daarvoor sympathie, waardering en respect bijgebracht^ En mogelijk zin tot navolging? Neen, zij worden maar al te vaak „kolonialen" genoemd. Dat is tegenwoordig een gangbaar modern politiek scheldwoord waar, zowel bewust als onbewust, maar in beide geval len onverantwoordelijk, mee wordt geschermd. Als ik in gedachten echter twee beelden tegen over elkaar stel: Deze harde werkers, en de vrouwen met het geroosterde lijk in hun armen dan wéét ik het voor mijzelf: Géén beschaving zónder een talrijke en sterk ge varieerde groep BESCHAVINGBRENGERS, Géén ontwikkeling en ontginning zonder men sen die daartoe van nature en door opleiding in staat zijn. Die liefde gevoelen voor hun taak èn voor het land waar die taak hen roept en dikwijls levenslang vasthoudt!! A. DE GRAVE-TERWOGT. NIET WIJ MAAR U. Niet wij maken deze krant en maken haar gro ter. U doet dat. Door lezers aan te werven. Het is als met planten van teboe. Wel eens gedaan? Het lijkt eerst op gras. En nog later lijkt het nog steeds op gras. En nog later lijkt het nog steeds op gras. En dan opeens is het geen gras, maar teboe. En dan heeft U alleen nog maar spijt, dat U des tijds voor al Uw moeite (siram en onkruid wieden en zo) alleen maar vijf en niet vijftig teboe- plantjes hebt uitgezet! NIETS TE DOEN VANAVOND? Schrijf dan een brief aan de redactie. Of aan Tjalie (p.a. redactie). Zo maar over wat U be roerd vindt aan Holland en wat goed. En beroerd vond aan Indië en wat goed. En wat beroerd is aan Uzelf en wat goed. Of wat er beroerd is aan „Onze Brug" en wat goed. Wie weet wat er rjpg voor goeds uit voortkomt. En een postzegel kost maar één dup! Er waren reeds tien minuten verlopen, maar wie er niet kwam was Leo. ,Waar blijft die kerel toch", mompelde Kees. Een man liep op hem toe en fluisterde hem in het oor, dat Brandhorst hem in zijn woning ver wachtte. Kees was in tweestrijd. „Nou zei die grappenmaker zoëven zelf, dat ik een oogje in het zeil moest houden en nu laat hij me weer de aftocht blazen", bromde hij. De informant boog zich nogmaals naar hem over en thans hoorde hij heel duidelijk zeggen: „Kees, laat nu alles aan mij over, maar mondje dicht hoor!" De onthutste Kees keek de spreker aan, als zag hij een geestverschijning. Het volgende ogenblik begreep hij de situatie; het scheelde maar een haartje of hij had weer een van zijn spreekwoor den ten beste gegeven. Wat wilde Leo toch met die maskerade? Hoofdschuddend bleef hij staan wachten op de dingen die komen zouden. Zijn geduld werd niet al te lang op de proef gesteld. De ongunstig uitziende kerel had zich lang zamerhand van het groepje afgescheiden en dren telde, schijnbaar volkomen op zijn gemak, weeg. „Volg mij niet; blijf waar je bent", hoorde Kees Leo zeggen; op hetzelfde ogenblik was deze ook verdwenen. Hoofdstuk III De eerste die hij buiten ontmoette, was zijn vriend Kees, die een krijgshaftige indruk maakte. Hij had, behalve een dubbelloopsjachtgeweer, een geweldige cavalerie-sabel bij zich, terwijl twee re volvers in zijn gordel staken. „De aanhouder wint, daar heb je dan toch ein delijk mijn beste vriend", zo hoorde Brandhorst zich begroeten. „Zeg, brave, waar heb jij in al die tijd uitgehangen?" Leo wees zwijgend naar Oerips huis. „Jij bent er toch altijd als de kippetjes bij; zijn er nog rampokkers gepakt?" „Neen, ik was het eerst in huis, maar toen wa ren de schelmen al verdwenen. Pa Oerip ligt met een doorschoten long bewusteloos op zijn baleh- baleh. Maar hoe kom jij hier verzeild te raken?" „Ik was op weg naar je kasteel, toen ik eens klaps een revolverschot hoorde en daarna luid „rampok" hoorde schreeuwen. Ik vloog als de wind naar huis om mijn arsenaal te plunderen, want je kunt op die donkere kampongwegen door die rampokkers gemold worden, zonder dat er een haan naar kraait." „En geen ongewenste ontmoeting gehad? in formeerde Leo spottend. „Neen, geen kip, ik zou wat graag de stem van mijn „lange buks" hebben laten horen!" „Weet je, dat de kleine Piet Hansen door die verdraaide Hadji meegenomen is?" Kees'keek Brandhorst met open mond aan. „Wa-wa-a-a-a-at zeg je daar? Zeg, als je me nu vernachelen wil ,,'t Is helaas de treurige waarheid. Het zal een hele slag voor de ouders zijn! Een op luide toon gevoerd gesprek trok Leo's aandacht. Hij beduidde Kees te zwijgen en hoorde aandachtig toe. Niet ver van de plaats, waar zij stonden, hadden enige kamponglieden zich ron dom de praatjesmaker van de kampong geschaard. „Soenggoe soedara-soedara, bijna heb ik een van die rampokkers bij zijn nekvel gepakt. Toen het schot viel was ik juist bezig mijn heilige kris te slijpen. Ik bedacht mij geen ogenblik, vloog de straat op en zag eensklaps een gemaskerde vlak langs mij heen vluchten. Juist wilde ik hem na zetten toen die verdraaide modder .uij deed uit glijden. Ik kwam in vrij onzachte aanraking met de aarde en van mijn ongelukkige toestand mankte de fielt gebruik om te verdwijnen. Jammer hè!" „Dus je hebt toch een van die schurken gezien. Heb je het toean commissaris al verteld? „Astaga, neen, als er een perkara van komt, dan krijg ik er weer soesah mee!" „Misschien heb je zelf wel meegerampokt!" op perde een der omstanders met een knipoogje. Een vernietigende blik trof de spreker. „Weten jelui het al? De hadji moet zelfs een Europees jongetje, dat zich toevallig in Oerips huis bevond, meegenomen hebben", zei een on gunstig uitziend individu. „Hoe weet je dat zo precies?" vroeg de groot spreker. De kerel raakte zichtbaar in verwarring; hij herstelde zich echter onmiddellijk en antwoordde: „Nu steekt die lieve jongen zijn hoofd toch in de muil van de leeuw", mopperde de bezorgde

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Onze Brug | 1957 | | pagina 3