NENEH TIDJAH 2 W NOVEMBER t Er bestaat een foto van me ditmaal zelf in de letterlijke zin des woords een „vergeeld portret" van toen ik zeven of acht maanden was. Ik ben gezeten op het oud-Indische meubelstuk bij uitnemendheid: de wipstoel. De leuning wordt vastgehouden door twee donkere, gerimpelde han den. Deze handen behoren aan Nènèh Tidjah, mijn lijfbaboe en verzorgster gedurende jaren. Toen ik zeven maanden was, moet ze er dus al geweest zijn; toen ik zeven jaar werd, was ze er nóg. Kort daarop is ze overleden. Ze is niet het klassieke voorbeeld geweest Van de gedweeë baboe die met onuitputtelijk geduld haar sinjo verzorgde en het kind in alles toegaf. Ze was het zeker niet, want ik herinner me haar vaak mopperend, knorrig en chagrijnig en ze was dikwijls boos, meestal op mijn moeder, maar ook op mij. Ze sloeg me nooit zo verwesterd was ze niet maar ze kon me wel venijnig in mijn arm knijpen of haar nagels in mijn oorlel drukken. „Anak sètan", zei ze dan. En hiermee logenstraft ze de mening van sommige Hollanders dat Indone siërs kinderen nooit zullen pijnigen. Overigens ben ik er dankbaar voor dat zij althans niet aan de progressieve mythe van de zachtzinnige Indonesiër beantwoordde. Ik ben daardoor niet helemaal kun nen uitgroeien tot het verwende Indische jongetje, tot het typische baboe-kind, dat ik zelfs nu nog weieens in sommige volwassen mensen herken. Ik was erg aan Nènèh Tidjah gehecht en zij waarschijnlijk ook aan mij, maar ik kan nu aan deze gehechtheid denken zonder al te veel verte dering en zonder sentimentaliteit; daar heeft zij zelf voor gezorgd. Ik begin alleen maar hier in Hol land hoe langer hoe meer haar invloed in mijn leven te beseffen. Door altijd om me heen te zijn, DE JONGEREN IN ACTIE Op 10 November houdt de jongere garde van Onze Brug haar eerste bijeenkomst in het zaaltje De Constant Rebequeplein No. 7. Uiteraard zal op deze samenkomst minder zwaarwichtig gediscus sieerd worden dan op de normale avonden van Onze Brug en ook dat kan (zijn voordelen hebben. De pick-up zal er voornamelijk aan het woord zijn, maar zo tussen de bedrijven door zou er door deze jongelui heel wat bekokstoofd kunnen wor den dat tot sneller resultaten voeren kan, dan al het gedelibercer der ouderen. Wij zijn erg be nieuwd. Voorlopige plannen gaan reeds in de richting van bestuursvorming en arbeid aan opvoe ringen. Wat gaat er gebeuren Het is te hopen dat men onder ouders dit eerste samenzijn niet alvast sceptisch wil beschouwen. Wie denkt dat de moderne jeugd uitsluitend en alleen op dansen en vermaak uit is, kent die jeugd zeer slecht. En zichzelf slecht. Want ook wij heb ben een jeugd gehad met dol zijn op bals en op huisfuifjes. En ook wij hebben toen van onze ouders vaak moeten aanhoren, dat we lichtzinnig waren. Wij waren toen in Indië volgelingen van de .Roaring Twenties" van Amerika. Deze jeugd heeft interesse in Rock 6 Roll. Wijzelf hadden toentertijd ook weinig interesse voor verenigings leven, voor debating- of studie-clubs. Mocht dit met de jeugd ook het geval zijn, dan zou een veroor deling hiervan een duidelijke illustratie zijn van het spreekwoord: de pot verwijt de ketel. Maar er zijn indicaties genoeg, die erop wijzen dat de moderne jeugd tot meer in staat is. Als wij ouderen hen maar (de gelegenheid geven om zich zelf te ontdekken en zo een richtlijn te vinden. De 10de November brengt de eerste stap in die richting. Met een matinee, dat van twaalf uur 's middags af zijn gang zal gaan. Misschien gaat dat door tot etenstijd toe. En misschien gaat alles na etenstijd verder. We hopen niet. We wensen niet. Maar als op deze 10de November eens wer kelijk het begin gemaakt mocht worden met een gezonde vereniging, dan is er een \stukje opbou wend iverk verricht dat de algemene assimilatie van de Indischman in Nederland bijzonder ten goede zal komen. Daarom: proficiat en good luck! BABY BRETON met haar nukken en haar zorgen, met haar be dreigingen en bezweringen, heeft ze me gevormd. Ze heeft me op een leeftijd dat ik daar blijkbaar ontvankelijk voor was, ingeleid in haar wereld. Als mijn ouders 's avonds naar de opera waren of op visite gingen, moest baboe Tidjah op mij passen. Ik zie haar weer op het matje vóór mijn bed zitten, de benen gekruist en vóór zich haar sirihstel. Dan kwamen de eindeloze verhalen over de hemel- nimfen, demonen, geesten, versteningen en ge- gedaanteverwisselingen. Soms zei ze hele dialogen op en sprak met tweeërlei stem, zoals een echte sprookjesverteller het zou doen. En op deze wijze, spuwend en knorrend, half pratend en zingend, bracht ze haar voorstellingswereld op mij over. Bergen zijn dank zij Nènèh Tidjah! voor mij altijd méér geweest dan begroeide verheffingen van het landschap; ze waren altijd bevolkt en zelfs toen ik als volwassene in Oost-Java bergen be gon te beklimmen, had ik altijd het gevoel mij vóór de bestijging te moeten verontschuldigen tegen over de berggeesten. De nachtelijke regen heeft me altijd verontrust; ik wist dat de geesten dan uit de bomen zouden kunnen treden. Een grote kring om de maan kon me dagenlang in latente angst houden voor een naderend onheil. In aard bevingen en uitbarstingen van vulkanen hoorde ik de echo van bovenaardse woelingen en ik wist dat „daarboven" de grote strijd gaande was. De Indische natuur is voor mij altijd meer dan een natuurtafereel geweest, méér dan mooi of lelijk, altijd levend en ademend, kortom: angker. Dit „magisch besef" (om het maar zo eens uit te drukken) is met het ouder worden uiteraard ver zwakt, het was al lang niet meer acuut, het was iets dat ondergronds werkzaam scheen en dat nog maar zwak zijn werking uitoefende, maar dat „iets" was voldoende om een bijzondere relatie te bewerk stelligen, een relatie tot het land dat ik hier in Holland pijnlijk mis. De polders zijn groen en wijd, de bossen geurend en koel, de meren en plassen zijn helder en stil, maar als ik zoals in deze vacantie in de Duivelsplassen bij Dwingelo duik, dan komt het niet in mij op mij tegenover wie dan ook te verontschuldigen, zelfs niet tegenover de duivel. En wat hoor ik mij tegen mijn kinderen zeggen? „Je hoeft hier niet bang te zijn in Hol land, spring er maar in, hier zijn geen geesten!" Hoe heel anders zullen deze kinderen worden, zonder die relatie tot de natuur die hun vader van een oude baboe overkreeg, de eigenlijk toch wel onvergetelijke Nènèh Tidjah. E. BRETON DE NIJS. ZOALS TfANC ZEI Zoals Tjang die ompong is en nooit goede klap per heeft „voor maken goerih") ook al zei: „Wat een rotiand! Isterniet klapper, isternict tan den. Maar elke dag klappertanden!" Bijgaande schets werd drie jaar geleden door de schrijver geschreven voor de ru briek „Onze gast vandaag" van het dag blad „Het Parool", welk blad erbij aan tekende: „Schrijver van deze herinnering is in 1908 op Java geboren. Was jarenlang ambtenaar in Indonesië. Debuteerde als schrijver dit jaar met Indische roman in de vorm van een familiekroniek, „Vergeelde Portretten" (Querido). Woont nu sinds enkele jaren in Nederland. Bovenstaande foto is in 1909 door zijn vader gemaakt." De redactie van „Onze Brug" voegt hier nog aan toe: De thans helaas niet meer bestaande ru briek „Onze gast vandaag" had elke dag een kort biografietje, een beschouwinkje of een speciale herinnering van een bekende fi guur in Nederland. In deze reeks van korte schetsjes viel het hier opgenomen verhaaltje van Breton de Nijs de Indische lezers wel bijzonder op als een bij uitstek Indische bij drage. Geen andere Europeaan is zoals wij opgegroeid onder de invloed van en met de latere herinnering aan) een baboe. Deze bijzondere omstandigheid in onze prilste jeugd mag wel onbelangrijk schijnen, zij is het zeer zeker niet. Deze omstandigheid is misschien wel een beslissende voor onze karaktervorming en geestelijke instelling op latere leeftijd. Want nog vóór zich eigenlijk een persoontje kon ontwikkelen uit deze kleine kleuter, luistert hij (zij) al naar twee talen want Pa en Ma spraken altijd Hol lands), naar twee levensbeschouwingen (een realistische en een mystieke)naar twee tempi, accenten in het bestaan, kortom: naar Oost en West. Deze bijdrage is juist daaróm zo karakte ristiek omdat Breton de Nijs hiermee mis schien wel onbewust) lwant het was een grap om 'een baby-portret aan het Parool af te staan in plaats van een imposant portret van heden!), zijn oorsprong, hoeda nigheid en bestemming vastlegde. 'Voor de verkeerde assimilanten onder onze lezers, die zo graag beweren: „Dat alles is nu voorbij, ikben ge-Europeaniseerd!" mag dit ver haaltje dienen als een vingerwijzing: ik kan niet vergeten, ik kan niet verloochenen: ik ben nu nog steeds, wat ik toen was. Een aparte aantekening: typisch is dat Bre ton de \Nijs de ons zo bekende schommel stoel een wipstoel noemt. Zo'n stoel wordt namelijk hier in Holland vaker en algemener wipstoel dan schommelstoel genoemd. In Indië nét omgekeerd: daar spreekt men bij voorkeur van schommelstoel. En wie zowel in Nederland'als in Indië ouwe mensjes op zo'n stoel heeft zien zitten, die wordt het verschil opeens toch wel erg duidelijk. Hier in Holland gebeurt dat wippen over het algemeen energieker dan in het oude Indië, waar men vaak héél sloom en soms zelfs haast onmerkbaar wiegde op zo'n stoel: uitgesproken „gojang", zo ongeveer als het gojang van een Indonesische baby in zo'n slendang aan een dakspant. AJO, WEES NIET FLAUW! En wees geen NA-LEZER VOOR NIETS van „ONZE BRUG". Een kwartje is after-all voor U zo weinig, maar voor ons zoveel! Het betekent: weer een abonné erbij. Dat betekent: onze kring wordt groter. Dat betekent: wij worden sterker. U OOK. U krijgt meer medestanders voor Uw wensen en eisen. En dat allemaal voor een kwartje! U wordt geen abonné van ons blad voor Uzelf. U fikst het best in Holland en U slaat zich et goed doorheen. Maar U wordt abonné voor de jongens en meisjes, die zich er NIET goed door heen slaan. Die een rotjob hebben in één of ander rotgat ergens achter in Holland. Die géén con certje hebben en geen leuk uitgangetje. En zelfs geen kontjo's om bij te ngobrol. Hier, met dit blad geeft U ze tweemaal in de maand een opkik ker, een lach, een brokje goede moed. Voor een kwartje! Het is geen geld!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Onze Brug | 1957 | | pagina 2