I
RA WON
'ii
INDISCH ABC
i
V
3
re'
nj
m
hi
V
st
g*
IN
Kc
Ze
ll(
tr
ce
ta
re
1 i
n
li
a
n
g
p
c i
1>
V
Toen Wim en ik pas getrouwd waren, zaten we
als enige Europeanen midden in de rimboe, ergens
op de Westkust van Sumatra. We hadden een
groot stenen huis, met een enorme tuin, waarin
stallen, kippenhokken en zelfs nog een complete
tennisbaan. Behalve een paar kamponghuisjes en
sawahs zag je verder niets dan bossen en bergen
om je heen. Wim en ik kwamen allebei van Java
en hadden wel wat moeite om aan de nieuwe
omgeving te wennen.
Het volk was om te beginnen heel anders. De
Menangkabauwer is veel zelfbewuster, veel vrij
moediger en veel luier dan de Javaan. Hier zag
je ze niet ijverig de sawahs bewerken. Als er ge
ploegd moest worden, kwamen er een paar kleine
katjongs met een grote troep karbouwen, en die
werden dan zo n hele dag door de sawah rondge
jaagd, in een kringetje. Resultaat: een prachtig om
geploegd stukje land
Als er klappers geoogst moesten worden, kwam
er een vent met een grote aap, die aan een lang
touw de boom in werd gestuurd. Het beest koos
dan een klapper uit, draaide hem vlug in het rond,
tot de steel afbrak en smeet hem naar beneden.
Die aap luisterde ook naar bevelen zoals: .Links",
„rechts", of „nee, die in het midden" en dat ging
allemaal met veel geschreeuw en geruk aan het
touw.
In elk geval, kreeg je altijd de beste en mooiste
klappers. Als je genoeg had, dan werd het beest
weer naar beneden gecommandeerd, zijn baas
kreeg een of meer klappers als beloning en dan
trokken ze verder naar de volgende klant.
Een benijdenswaardig volk, die Menangkabauwers;
waarom zou je zelf in een klapperboom klimmen,
als je een aap er voor kon africhten?
Als de padioogst binnen was, werd er feest ge
vierd, men ging op z'n luie onderkant zitten en
voerde verder niets meer uit, totdat de padi op
gesoupeerd was.
„Goede vangst!" riep Kees hem nog-na.
„Merci, hetzelfde!" klonk het terug.
„Onze eerste concurrent", zei Willem.
„Een waarheid als een karbouw, wat een geleerd
heid ons wichtje al niet uitkramen kan!"
„Kees, is de bui nog niet over?" vroeg Leo.
„Bui, bui, wat zit je toch te zwammen, ik ben zo
vrolijk en opgeruimd als
„Een aangeschoten snip!"
,Zeg blauwpijper, sluit toch alsjeblieft je klets-
apparaat; als mannen als Leo en ik nog met el
kaar praten, dan moet jij je tong „op de plaats
rust" commanderen. Begrepen!"
Aldus schertsende, want de drie vrienden wer
den nooit ernstig boos op elkaar waren zij de
grote brug over de Tji-Angké genaderd. Even
vóór de brug bevindt zich aan de rechteroever
van genoemde kali een kleine passer. Kees be
weerde dat het fietsen zijn maag in zoV betreu
renswaardige toestand gebracht had, dat alleen
een paar boengkoes ketanrijst bedoeld nuttig or
gaan van een wisse ondergang konden redden.
Leo gaf Kees oudergewoonte zijn zin. Daar viel
zijn oog op de zoeven genoemde jager, die onder
een kapokboom schijnbaar onverschillig enige ge
braden pisangs stond te verorberen.
Hij was in een khaki-pak gestoken, terwijl een
breedgerande vilten hoed niet alleen zijn hoofd
bedekte, maar ook een gedeeelte van zijn gezicht
verborg.
„Kijk", hoorde Leo Kees zeggen, „hoe later op de
dag hoe schoner dieren. Kijk Willem, daar
zwieren ettelijke van jouw gezworen kameraden
rond!"
Het was intussen wat lichter geworden en in de
schemering vlogen enige kalongs op vrij grote
hoogte.
„Zeg Sneeuwwitje", klonk het alweer, „je bent
een reuzeschutter nietwaar? Welnu, als je er
eentje met een kogel kunt raken, dan zal ik voor
je knielen en je begroeten als de geweldigste schut
ter van schoon Insulinde!"
„Ik kan mijn vizierkorrel nauwelijks zien, dus
zuiver mikken is onmogelijk."
„Praatjes vullen geen gaatjes, je kent het of je
kent het niet."
(wordt vervolgd)
Zon „luiertijd" was gewoon funest voor Wim,
die bosarchitect was in dienst van de mijnbouw en
dus steeds de beschikking moest hebben over vol
doende voorraden hout voor de mijnen. Maar in
de slappe tijd meldde zich niet één houthakker,
niet één houtvlotter en dus moest je maar zorgen
dat je van te voren zo onmenselijk veel hout op
de stapelplaatsen opsloeg, dat je het daarmee kon
uitzingen tot de heren weer eens aan het werk
bliefden te gaan.
Achteraf kan ik ze geen ongelijk geven. Waarom
zou je werken als je een goedang vol rijst hebt?
Waarom zou je meer verdienen dan je op kan
eten?
Nogmaals, een benijdenswaardig volk.
Ondertussen vond ik mezelf in die eerste maanden
na mijn huwelijk helemaal niet benijdenswaardig.
Wij waren thuis nogal Europees opgevoed, en wa
ren dol op aardappelen. Maar Wim was een Djok-
jase jongen, en zwoer dus bij rawon en goedek
en loddèh.
En toen moest ik opeens al die dingen gaan klaar
maken, want onze kokkie kon alleen maar Padangs
eten maken, en óók Europese tafel, want wij had
den haar geërfd van een controleursfamilie, die
haar de Hollandse pot tot in de finesses had leren
bereiden.
Enfin, ik telde onder de vele huwelijkscadeaux wel
zes kookboeken, en die spreidde ik dus alle zes
naast elkaar uit, toen ik voor het eerst sajoer
loddèh ging maken. De zes kookboeken gaven
daar zes verschillende recepten voor, waardoor ik
de gierende zenuwen kreeg en iets brouwde, wat
in de verste verte niet op loddèh leek.
Dus kregen we slaande ruzie. De eerste! Om die
beroerde sajoer!
Nog vele echtelijke heibeltjes volgden. Ik kon me
woest maken, als de arme Wim de schaal met
mijn moeizaam bereide wrochtsels optilde, er aan
rook, en achterdochtig vroeg: „Wat is dit?"
„Sajoer assem zei ik dan bijvoorbeeld, waarop
Wim dan prompt zei: „Nou, we zullen het maar
sajoer .Pop noemen." (Pop, dat ben ik dan.)
Nu was Wim werkelijk verzot op rawon, en elke
keer zat hij maar om dat geheimzinnige gerecht
te zeuren, tot ik op een dag de moed opbracht, om
het eens te gaan maken. Ik had het nog nooit
aangedurfd, omdat er zoveel van die rare boem-
boes in moesten.
Maar enfin, die bewuste dag was ik in een goeie
bui geloof ik, in elk geval, ik haalde m'n zes kook
boeken en bestudeerde het gerecht rawon. Direct
bij de eerste zin struikelde ik al (geestelijk dan)
want er stond: „Neem vier kloewakpitten". En al
sloeg je me dood, ik had nog nooit van m'n leven
van kloewakpitten gehoord.
Even nog bij kokkie geprobeerd: „Kok apa itoe
toch, kloewak?"
„Tida taoe, nja
Verdorie daar had je het gedonder alweer. Wat
nu? Misschien waren het wel van die kleine zaad
jes net als ketoembar of djienten, dus wat zou
het nou uitmaken of ik die beroerde pitten al of
niet erin deed? Geen haan die er naar kraaide.
Ik negeerde dus de vier kloewakpitten. De rest
van de ingrediënten kende ik gelukkig allemaal, dus
eigenlijk was het maken van die beroemde rawon
kinderspel voor me.
Toen Wim om drie uur thuis kwam van tournee,
prijkte er dus een schaal met een prachtige helder
gele sajoer op tafel.
„Wat is dat nou weer?" bromde mijn echtvriend
achterdochtig.
„Dat is rawon", juichte ik, „daar hou je toch zo
veel van?"
„Bestaat niet", zei Wim, „Rawon moet er zwart
uitzien."
„Ach man, je bent niet wijs", zei ik verontwaar
digd, „dit móét rawon zijn, ik heb de zes kook
boeken woordelijk gevolgd, alleen die gekke kloe
wakpitten heb ik er niet bijgedaan, want die be
staan niet op Sumatra".
„Nou, dan had je die net zo goed niet kunnen
koken", troefde Wim, „want die kloewak moet er
juist bij om 't zwart te maken."
Tja
Pas drie jaar later, in het kamp, leerde ik koken,
zonder zes kookboeken en nog eens tien jaar later,
hier in Holland, zag ik voor het eerst kloewak
pitten. Ze lagen zo maar voor het grijpen, bij m'n
groenteboer
TREKPOP.
LIED VAN BEN SNIJDERS.
Ben Snijders is één van de zeldzame liedjeszangers
in de Indo-Europese groep. Over het algemeen
immers domineert hier de Iberische Spaans-Por-
tugese) of de Maleise (pantoen-) opvatting van
het lied. Zangers zoals Speenhof en trouwens alle
Hollandse liederzangers van deze tijd, die wij zo
vaak door de radio horen, kent de Indo-Europese
groep niet.
Het lied in deze vorm staat in het werkelijke leven,
dat beschreven wordt in een aantal coupletten,
met een soort van strekking die samengevat wordt
in een refrein. In het Nederlandsche amusements
leven speelt het lied dat overigens weinig mu
zikale verdiensten heeft een prettig in het ge
hoor liggende melodie is al genoeg) een belang
rijke rol. Een man van enorme muzikale talenten
als Rudi Wairata, die helaas geen liedjesdichter
achter zich heeft, kan zich in Nederland maar
met moeite staande houden.
Aan de andere kant krijgt een man als Ben Snij
ders veel te weinig kansen. Pas als er een werkelijk
bewuste Indische groep in Nederland ontstaat,
komen zowel typen als Wairata als Ben Snijders
goed tot hun recht. En niet alleen de Indische
groep, heel Holland zal ervan profiteren!
In ondervolgend lied gaat helaas veel verloren
van de voordracht, zoals in het „ès lilin tjeutjeuk
kelapa moedaaa'Ben moet men horen, niet lezen.
„Onze Brug" hoopt hem in de toekomst vaak voor
het voetlicht te brengen.
A is alles over Indië dat U niet vergeten mag
B dat zijn de baboes die we hier missen iedre dag
C de Chinese klontong met zijn tjoetela bagoes
D de doerèn toelèn lievlingsvrucht van Si Rakoes
E is Es lilin es lilin tjeutjeuk kelapa moeda
F is Si Fientje eens de Roos van Manggarai
Refrein:
'k Zing voor U allen
dit ABC
't Zijn ook Uw belangen
Zing dus maar mee
De tekst is eenvoudig
Bijna eentonig het lied
Maar het is de waarheid, waarheid, waarheid,
anders niet.
G is de goeling die je elke dag bemint
H het Hollands spreken dat ik toch zo moeilijk
vind
I is ikan asin djambal, gaboes en pedah
J dat is wah, jahen! elk schot moesti kena'
K de krontjong die een ieder zo graag hoort
L de lucht van trassie, djengkol enzovoort.
Refrein
M is de melatigeui; waar de tuin vol van kan zijn
N - verrek! die njamoeks! eeuwge bron van
sjagrijn
O een tienmansvehikel, ge kent hem wel, de
opelet
P de Pasar Malam, rameh, maar awas toekang
tjopet!
Q een querulant die zich noemt Europeaan
R de roedjak, vindt hij smurrie, pisang noemt hij
banaan
Refrein
S is saté kambing met sambal katjang flink pedis
T mijn vriend Si Tolol die niet al te snugger is
U dat is Uzelf, één voor één mijn kameraad
V een soort verbondenheid die tussen ons bestaat
W is whiskey soda, godendrank in het warme
land
X een onbekende, van de roemah gade een trouwe
klant
Refrein
Y dat is het eiland natuurlijk, waar ik mijn jeugd
heb doorgebracht
Ofschoon ver weg ben ik daar nog vaak in mijn
mooiste dromen in de nacht
Ik ben nu haast aan het einde van dit simpel ABC
Draagt Z de Zon van dat Zonneland steeds in
Uw harten mee
Het alfabét is uit en nu volgt de moraal
Iets innig dierbaars houdt ons sterk, U, mij,
allemaal.
Refrein