5
Poeter ICajoon en nog
meer „Joy-Riding"
Een kabinet voor moeilijke zaken
INDISCHE MOPPEN
Bij hen moet met inspanning van alle krachten
achting, waardering, vertrouwen en goede wil
worden aangekweekt voor de waarachtige vrien
den die ze in de blanke regeringen en volken van
deze beide landen bezitten. Vrienden voor wie
vestiging in Nieuw Guinea dan mogelijk en aan
trekkelijk zal worden!
Deze waardering moet telkenmale, jaar op jaar
steeds krachtiger tot in de (overwegend A.-A.-ge
oriënteerde) U.N.O. doorklinken. Dit is noodzake
lijk opdat Nederland daar niet langer telkenmale
alleen staat voor de onaangename taak zich t.a.v.
Nieuw-Guinea te moeten zuiveren van de door
Indonesië op haar geworpen blaam de bevolking
op koloniale manier voor eigen belangen uit te
willen buiten.
Dit kan niet zo heel moeilijk te verwerkelijken
zijn, gezien de méér dan enthousiaste wijze waarop
onze bewindsman in alle grote en kleine plaatsen
in Nieuw Guinea, waar Minister Helders met de
autochtone bevolking in persoonlijk contact is ge
komen, ontvangen is geworden.
De reportages daarover-zijn hartverwarmend!
Met begrip voor de reële gevaren waar de Ne
derlandse gemeenschap in Indonesië aan bloot
staat, moet hiervoor toch beter begrip gekweekt
worden, op zijn minst bekendheid aan gegeven
worden bij de V. N.
Suggestie.
Zou het niet mogelijk zijn, neen sterker nog, zou
zo langzamerhand de tijd niet rijp zijn om in Ne
derlands Nieuw Guinea te streven naar een ge
bundeld samengaan van de zich daar blijvend ge
vestigd hebbende Nederlanders en de meer ont
wikkelde autochtone en andere politiek betrouw
bare bewoners op basis van gemeenschappelijke
economische en politieke belangen?
Als het ergens waar is, dat verdeeldheid en on
derlinge na-ijver en wantrouwen tegenover de
wereld en de tegenstanders zwak doen zijn, is het
wel in het Nieuw Guinea anno 1958.
Het is maar een idee!
Hoe denkt men daar in Nieuw Guinea over?
A. DE GRAVE-TERWOGT.
Toen ik een kind was, zo ongeveer in de jaren
1915—1920, woonden we in Soerabaja. In die tijd
waren er nog maar heel weinig auto s, het trans
port ging per dogcart, krètèk of kossong. Vracht
vervoer geschiedde per tjikar (of glinding).
Wij vonden het heerlijk als een lege tjikar langs
ons huis reed, want dan sprongen we er achterop
en reden een eindje mee, tot de hoek van de straat.
De tjikars gingen heel langzaam, gevaarlijk was
het helemaal niet (althans in onze ogen) en de
tjikarvoerders vonden het altijd goed.
Als er een kossong voorbij ging, probeerden we
altijd achterop de plank te springen (bestemd voor
een palfrenier, die er echter nooit was). Dit was
wél gevaarlijk, want je kon er af vallen en dan
door een achterop rijdende wagen overreden wor
den.
De koetsier, die hoog op de bok gezeten was, kon
je niet zien, als de kap „op" was, maar als hij
merkte, dat er ge„gandold" werd, ging hij met zijn
zweep klappen en soms werd je ook geraakt. Als
er geen achtertreeplank was, hingen we aan de
as, met opgetrokken knieën, en lieten we weer los,
als we er genoeg van hadden.
In de kossong toeren was natuurlijk het toppunt
van zaligheid. Maar dat deden we alleen met Pa
en Ma, als we een mooi rapport hadden thuisge
bracht. In Soerabaja heette dat toeren „poetér
Kajooh'". In die tijd was Kajoon een mooie laan
met kanariebomen langs de Kali Brantas, een ge
liefde weg om de terugtocht van de toerpartij te
maken. Heengaande gingen we langs Palmenlaan
of Kaliasin en dan linksaf via Kajoon terug.
Rechtsaf ging je door de Tamarindelaan (Pande-
giling), die leidde langs het Chinees kerkhof. Aan
het einde ervan was „Het Spookhuis" op Koepang,
en kwam je uit op Pasar Kembang en Kedoeng-
doro. Maar deze weg was niet „netjes", daar gin
gen alleen „vrijende paartjes" langs.
We vochten altijd om de plaats naast de koetsier,
hoog op de bok. Dan mocht je de zweep en af
en toe de leidsels vasthouden (de paarden liepen
toch vanzelf wel). Pa en Ma zaten op de brede
achterbank, en twee kinderen konden op het smalle
voorbankje er tegenover plaatsnemen.
De „grote jongens" van 12—15 jaar deden aldus:
met hun vieren of vijven riepen ze een kossong
aan, gingen toeren, lieten zich naar Pasar Besar
rijden, stapten daar uit, gingen een van de win
kels binnen, maar verlieten die weer via een an
dere deur, die in een zijstraatje uitkwam. En de
arme koetsier mocht naar zijn centen fluiten!
Natuurlijk raporteerde hij dat aan zijn baas.. De
eigenaar van de wagenverhuurderij, de oude heer
Römer, wilde de jongens eens een afstraffing ge
ven. Hij verkleedde zich als koetsier, nam zeil
plaats op de bok en wachtte op een van de be
kende plaatsen, waar die jongens zich meestal
ophielden (hoek Krembangan-Komediestraat, bij de
muziekkoepel). En jawel hoor, daar stapten ze in-.
Toen ze een eindje getoerd hadden en lieten stop
pen om uit te stappen, vroeg de koetsier om zijn
geld. En toen ze antwoordden: „Wacht maar
even, we komen zo terug", riep Römer nu in het
Hollands uit: „Dat dachten jullie maar, hè, ik zal
jullie leren te toeren zonder te betalen!" en sloeg
er met zijn zweep op los.
En óf ze „afgeleerd" waren!
EMILIE INTVELD
Noot van de Redactie:
Dit lijkt een zo eenvoudige vertelling, dat er mis
schien lezers zullen zijn, die er op de geijkte Hol
landse manier van zeggen: „waardeloos Maat
deze herinnering bevat een aantal gegevens van
Soerabaja uit het begin van deze eeuw, die bij
latere studies van deze stad waardevol zouden
kannen zijn Römer is een typische historische
figuur voor Soerabaja)Wie b.v. De Haans „Oud
Batavia" kent. weet dat veel interessante gege
vens in dit historische werk zorgvuldig bijeenge
gaard zijn uit brieven, mondelinge vertellingen
en eenvoudige opstellen zoals dit van Emilie Int-
veld.
Emilie noemt hier even de bekende muziekkoepel
bij Krembangan. Wie weet daar meer van te ver
tellen of van het Krembangan erachterVooral
de „Oude Garde", die nog zoveel gezien heeft
van het nog niet gemoderniseerde Indië, raad
pleeg Uw geheugen, grijp de pen en schrijf ons.
Nu!
Ik bezit een privé ceeceekapeetje, een privé peli-
taatje, een dee-emzetje en een eigen sociaal belan
getje.
Op mijn privékantoortje kan het druk zijn, een
gezellige drukte. Veel aanloop van ex-militairen
die mij op het hart drukken waakzaam te blijven
opdat alle salarissen over de periode van de Ja
panse bezetting worden uitbetaald.
Veel lieve oude oma-tjangs die voortdurend in
de knoop zitten over rehabilitatie en pensioenen.
Dan zijn er de „Nieuw Guinea-minners" geweldig
flinke mannen en vrouwen, eerlijk en recht op
het doel af, maar altijd boos, boos, boos! Hoe kan
het ook anders!
„Een kop koffie?" vraag ik.
„Graag mevrouw, liefst toebroek, ik drink alleen,
toebroek".
„Vertelt u maar eens", zeg ik bij mijn derde kop
koffie.
„Vertellen mevrouw, ik denk er niet aan. Ik heb
al vier jaar lang niets anders gedaan, praten en
wachten. Altijd beleefd en netjes. Nu is het uit.
Nu ga ik een grote bek opzetten en als het moei
schieten!"
„Maar U kwam toch..."
„Ik kwam alleen om U dit te zeggen."
Op zulke momenten sta ik hulpeloos en stom te
kijken omdat ik met de beste wil van de wereld
niet weet, hoe ik zoiets moet oplossen. Meer dan
ooit besef ik dan hoe heerlijk het moet zijn deze
mensen werkelijk te kunnen helpen. En hierbij komt
de gedachte in mij op een kabinet te stichten.
Neen, niet iets met een vaste wastafel en een op-
klapbed, maar een echt Kabinet voor Moeilijke
Zaken, in het hartje van het Binnenhof, dicht bij
alle ministers.
Ik zou dan telkens wanneer dit nodig is bij de
Excellenties moeten kunnen binnenlopen. Bij Bui
tenlandse Zaken zeg ik dan zo langs mijn neus
weg: „Excellentie, ik zit dringend verlegen om een
stukje Vogelkop of Kebarvlakte".
Bij Financiën wip ik ook even aan en maak meteen
die zaak in orde voor ex-militair. Alle voorschot
ten laat ik rustig schrappen en voor uitkeringen
kan er best een schepje bij.
Bij Wederopbouw en Huisvesting peuter ik speels
wat woningen los. Verder weet ik zeker dat er
ergens nog een minister op me zit te wachten,
omdat hij voor mijn cliënten hier en daar een vette
baan heeft weggelegd. Tenslotte zal ik in het voor
bijgaan een mooie paarse krans leggen bij Over
zeese Rijksdeelen.
Natuurlijk heb ik bij mijn Kabinet een wachtka
mer nodig en een bediende in donkerrood livrei.
Een glanzend bureau en een witgelakte telefoon
zijn hartewensen die dan eveneens in vervulling
zouden gaan.
De wachtkamer zou zeker elke dag vollopen en
aan een stuk door zou ik roepen: „Komt U bin
nen. Zegt U het maar. Het komt in orde."
Natuurlijk, alles komt in orde. Steeds weer de vol
gende patiënt, tot alle moeilijke zaken zijn afge
werkt.
Alle achterstallige betalingen afgedaan.
Nieuw-Guinea in orde.
Woningnood geen!
„Ringgg", zegt m'n witte telefoon.
„Met het Kabinet voor Moeilijke Zaken", lispel
ik vriendelijk.
„Zijn er nog wensen?" vraagt een ministeriële stem.
„Dank U, alles is in orde."
Zo moet het gaan! Zo is alles heerlijk afgewerkt.
Klaar, in ordeklaar!
Neen, toch niet. Mijn afwas staat er nog van de
hele dag en aangebrande pannen en aardappelen
moeten nog geschild en al die rommelVer
dorie, hoe doe ik dat!
Wat een hopeloze bende! MARY B.
Als elk volk, als elke gemeenschap, heeft ook het
Indische volk zijn eigen typische humor gekend.
Wij willen proberen in dit blad deze humor bij
een te garen. Wie weet, zit er nog een leuk mop
penboekje in voor de toekomst! Stuur op wat u
weet!
OP SCHOOL.
Bij de behandeling van moeilijke werkwoorden
geeft meneer een voorbeeld: „De meester staat
voor het raam, staart naar buiten. Wat is dat,
George?" George, na lang nadenken: „De meester,
hij is des duivels."
UIT EEN OPSTEL.
„Daar kwam de geweldige banteng uit het bos.
Mijn vader staat op. Fier staan zijn grote horens
omhoog
UIT EEN ANDER OPSTEL.
de tijger vleide zich onder de boom heen
en weer
KAREL DE STOUTE.
Onderwijzer: „Waarom heette Karei de Stoute
zo?"
Si Harry: „Hij snuffel bij Nancy, 'nir."
MALEIS (I).
Jong bestuursambtenaar in Indië.
De huisjongen komt vragen:
„Wat zou meneer vandaag willen eten?"
„Kasi maar beras".
De huisjongen kijkt ontsteld, maar durft niet tegen
te spreken.
De bestuursambtenaar vermoedde meteen dat hij
het fout had gezegd.
Hij verbeterde dit dan ook en zei:
„Ini hari makan padi".
MALEIS (II).
Dezelfde bestuursambtenaar zou z'n eerste toe
spraak op een vergadering van Inlandse Bestuurs
ambtenaren houden in de Maleise taal. De as
sistent-resident was hem echter voor. Toen hij aan
de beurt kwam zei hij:
„Sebab toewan assistent-resident soeda potong
roempoet di saja poenja kakienz. (gras voor
de voeten wegmaaien).