SOCIALE VERZEKERING
In ons nummer 2 van deze jaargang publiceerden
wij een artikel over „Sociale Voorzieningen en
Sociaal Gedrag". 'Daarin werd de aandacht ge
vraagd voor het veelvuldig misbruik dat wordt
gemaakt van wettelijke voorzieningen inzake so
ciale nood. Het is namelijk uitstekend dat een
werkgever verplicht gesteld wordt om een zieke
werknemer toch voluit te betalen en zelfs genees
kundige behandeling te geven, maar het is ronduit
immoreel als een werknemer ziekte simuleert en
zich vol uit laat betalen, maar daarvoor geen
verschuldigde arbeid opbrengt.
Hier bederven de slechten het voor de goeden,
want als dit euvel toeneemt, raakt de sociale
voorziening in het gedrang. De zaak zit namelijk
zo dat elke werknemer voor deze „servicp in
tijd van nood maandelijks of wekelijks een Heine
verplichte bijdrage stort en de som dezer bijdra
gen dient om de som der ziekterekeningen te be
talen. Is deze laatste som te groot, dan ontstaat
er doodgewoon schuld, die op de hele samen
leving drukt.
In de V.S. is zulks dit jaar gemerkt. Sociale Ver
zekering heet daar Social Security en strekt er
zich uit tot een groot aantal gebieden die echter
alle voortspruiten uit het principe: alle gezonden
betalen voor de enkele ongezonden. In Amerika
is echter op dit terrein een lelijk tekort in de
balans ontstaan. Het volgend jaar zal dit tekort
reeds opgelopen zijn tot 100.000.000. De oor
zaken van deze wanverhouding zijn legio. Een sterk
voorbeeld is de misrekening, die de regering daar
maakte t.a.v. de boeren.
Een boer, die oud is, is tegen het harde leven op
het land minder opgewassen dan b.v. een klerk
op een net kantoor. Een boer op zijn 65ste jaar
heeft het dus moeilijker dan een boekhouder op die
leeftijd. Hij zal dus minder moeten werken, een
voudiger moeten leven. En liefst pensioen ge
nieten. Dat is humaan gedacht. Dus meende de
Amerikaanse regering ook humaan te handelen,
door een sociale voorziening te treffen, waarbij
oudere boeren, als zij twee jaar van hun inkomen
sociale belastingen zouden betalen, voor de rest
van hun leven (na hun 65ste jaar) een pensioen
zouden genieten. Er werd eerst een nauwkeurig
onderzoek ingesteld naar het aantal oude boeren,
dat voor deze onderstand in aanmerking zou ko
men (150.000) en een balans werd opgemaakt van
te heffen belasting en uit te keren pensioen. Nu
leek de oude dag van de boeren verzekerd.
Maar wat gebeurdel Een groot aantal boeren dat
eigenlijk al lang uitgescheden was en op zijn
eigen houtje voorzag in een bescheiden bestaan,
schreef terstond in voor twee jaar belasting, hield
na 2 jaar prompt op met werken en ging dan
voor de rest van zijn leven „gojang kaki met
een vrij stevig pensioen. Niet 150.000 boeren
kwamen zodoende in aanmerking voor het pen
sioen, maar 375.000. De oorspronkelijk berekende
balans werd hierdoor natuurlijk uit zijn voegen
gerukt. Nu kwam het er immers op aan voor
een ontvangen belasting van 252 (na 2 jaar)
een groot aantal jaren uitkeringen te doen van
108 per maand voor vrijgezellen: tot 162 voor
echtparen. Stel dat zo'n boer 75 jaar wordt, dan
strijkt hij in tien jaar op 10 x 12 x 108
12960. Vermenigvuldig dat met de 225.000
boeren, die méér intekenden voor deze sociale
voorziening en de catastrofe wordt duidelijk,
Ongeveer hetzelfde gebeurde ook op andere ter
reinen van de Social Security.
En hetzelfde gebeurt in Nederland als lijntrek
kers uitkeringen opstrijken (medische controle die
betaald moet worden en doorbetaling van vol sa
laris) zonder dat enig werk geproduceerd wordt.
Wie een paar dagen thuis blijft met „hoofdpijn
(moeilijk te controleren) of een „zeer teentje
besteelt de samenleving. Iedereen kent uit zijn
omgeving wel mensen, die dat regelmatig doen.
Die zoet thuisblijven tot de controlerende arts ge
weest is en dan fijn uitgaan.
Wij spraken eens met een insider over deze „pa
tiënten". Hij sprak vrij sarcastisch: „Wat moet je
nu van hoofdpijn zeggen? Het kan verzonnen zijn,
maar ook inderdaad een zwakke indicatie zijn van
een ernstiger indispositie. Zeggen wij: „Werken!
en loopt het verkeerd af, dan gaat er een schrik
barende storm op over de hele linie met veel ge-
dreig van vuisten en gescheld op de doktersstand.
Het is net als bij het onderwijs. Hoeveel tuig zit
er niet onder de scholieren en hoe menselijk is ten
slotte een onderwijzer. Als hij zich één ogenblik
vergeet en een oorvijg uitdeelt, gaat er een gehuil
op over het hele land en worden er wettelijke
maatregelen getroffen tegen „beulen". En hoeveel
schoffies maken niet dankbaar gebruik van deze
toestand om hun leerkracht eindeloos te sarren,
waardoor het peil van het hele onderwijs daalt?"
De slappelingen, parasieten en sociale dieven zijn
een bedreiging van elk sociaal rechtvaardig stre
ven. Met bezorgdheid kijken velen daarom de
Drees-pensioen-voorziening tegemoet, die immers
neerkomt op het principe: de werkenden brengen
het bestaan op voor de niet-werkenden. En als
door economische tegenspoed het aantal werken
den vermindert, wat dan?
De Indische Nederlander bekommert zich opmerke
lijk weinig om problemen van deze aard, vermoe
delijk omdat ze in zijn vroeger bestaan in Indië
geen rol speelden. Hij zegt meestal: „Wie dan
leeft, wie dan zorgt". Terwijl wij ondervonden
hebben dat als de nood aan de man komt, haast
niemand voor een ander zorgt, doch alleen voor
zich zelf!
Ah, die Europees geassimileerden! Waar blijven
wij met een beetje actief burgerschap?
WIJ EN INDONESIë.
„Onze Brug" is geen nieuwsblad. Wij hoeven
hier dus geen opsomming te geven van alle ge
beurtenissen rondom Indonesië. En zeker heeft het
geen zin, ons te wagen aan bespiegelingen en be
schouwingen van een algemene toestand, die zó
snel verandert.
Hoe overigens onze gevoelens ook mogen zijn ten
aanzien van de gebeurtenissen in Indonesië (die
ook het leven in Nederland indirect lelijk zullen
treffen), één grondgedachte blijft bij ons allen
aanwezig, die NIET bij Nederlanders aanwezig
is, die nooit in Indië geleefd hebben. En dat 's
een gedachte van weemoed en grote spijt dat dit
alles zo gelopen is.
Want tenslotte is Indonesië voor zeer velen onzer
cns geboorteland geweest. Machten boven ons
hebben ons dit land ontnomen. Maar hoe zwart
de geschiedenis dit Indonesië nog vlekken mag,
wij zullen tot onze dood toe de herinnering be
houden aan wat er mooi, rijk, vriendelijk en goed
was is en in de toekomst wellicht weer zijn
kan.
Laten wij ons voor enige ogenblikken gaan op de
vleugels van de historie over De Tijd, dan zien
wij dat in geen enkel land in geen enkele bescha
ving een tijd van glorie ononderbroken heeft kun
nen bestaan. Elke tijd bezorgt in een korte periode
een volk grote moeilijkheden, waarbij ieders weg
is toegemuurd en duisternis over de paden geleid.
Wij, Indische Nederlanders, moeten verder besef
fen dat al deze gebeurtenissen in ons oude moe
derland hebben plaats gehad bij ons, over ons en
zonder ons. En dat ook een verandering ten goede
zal plaatsvinden zonder ons. Wij spelen geen rol.
Als Christen zouden wij geduldig moeten zeggen
dat alles wat ons gegeven is, ons ook weer ont
nomen kan worden. En weinig anderen kunnen
hierbij als wij beseffen dat dit een lot is dat elk
volk in onze tijd kan overkomen. Ook ons hier in
Nederland.
Wie weet of wij straks niet weer opnieuw zullen
moeten vertrekken naar vreemde landen? In deze
verschrikkelijke beschaving, die het bestaan heeft
een kunstmaan te scheppen aan het firmament,
waarin een dode hond met een ontzaglijke snel
heid van 29.000 kilometers per uur over onze
hoofden voortraast, is alles mogelijk.
Wat wij in deze dagen en de dagen die nog ko
men nodig hebben, is een rustig verstand, een
kalm gemoed, een onvernietigbare hoop op een
goede toekomst. Evenals Indonesië kan ook Ne
derland voorbijgaan. Maar WIJ blijven bestaan.
Wie zijn wij? Denk daarover na. Hang dit wij
schap niet op aan welke opvatting van Indonesië
ook. Dan blijven wij langer bestaan dan welke
staatsvorm ook. En zelfbewuster, gezonder en
sterker kunnen wij elke nieuwe periode beter aan.
IN DE HAAGSE BUS.
Ik vind Den Haag maar een rare stad. Toen ik
er voor het eerst kwam, vond ik het een leuke,
ruime, keurige stad. De mensen waren allemaal
altijd keurig gekleed en ze liepen altijd bedacht
zaam en statig. Ook vertelden zij altijd veel wijze
dingen over het leven. Hoe het moest zijn opdat
het goed was. Ze deden er ook veel moeite voor.
Bij de bushaltes en in de tram bij voorbeeld zag
ik keurige rijmpjes staan: „Gepast geld, Uw rit
versneld" en „Houd altijd als goed Hagenaar,
Kaart of geld bij halte klaar". Nou, dat is nog
eens goede burgerzin. Waar vind je zoiets elders
in Nederland?
Maar toen ik langer in Den Haag zat, merkte ik
dat hier de bussen en trams het langzaamst gaan
van alle trams en bussen in heel Nederland. Om
dat niemand zich stoort aan de mooie rijmpjes.
Iedereen stapt bedaard in de bus en haalt dan
pas zijn beurs te voorschijn om met groot geld
een klein kaartje te kopen. Zodoende staan alle
trams en bussen langer bij de haltes dan ze er
tussen rijden. Niemand schijnt ook te willen of
te kunnen beseffen dat er andere passagiers zijn,
die haast hebben omdat ze b.v. de trein moeten
halen. Niemand vindt het erg dat een bus of tram
tweemaal zo lang over een afstand doet als waar
elders ook in Holland.
De excessen op dit gebied zijn soms vermakelijk.
Laatst moest ik met de trein naar Amsterdam en
ik kon het royaal halen. Maar ergens stapte een
ouwe heer in, die a. eerst zijn paraplue voorzich
tig in een hoek zette, b. zijn bolhoed afnam en
voorzichtig op het toonbankje van de conducteur
legde, c. zijn buitenjas losknoopte, d. zijn jas los
knoopte, e. het knoopje van zijn achterbroekzak
losknoopte en een beurs eruit opdiepte, f. de
beurs op het tafeltje lei, g. uit de binnenzak van
zijn jas, nee, van zijn overjas, nee niet links maar
rechts, ja eindelijk zijn leesbril haalde, h. met de
leesbril in zijn beurs zocht en na langdurig over
leg een bankbiljet van f 2,50 opdiepte, i. het wis
selgeld nauwkeurig natelde, j. zich aankleedde.
Eerste trein gemist.
Drie haltes verder stapte een dame in, die vroeg
of dit de weg was naar het station. Volgde deze
dialoog:
„Ja, naar welk station bedoelt U?
„Nou, naar het station natuurlijk, het gewone
station met de treinen."
„Ja, maar er zijn hier twee stations".
„O jaaaa?!"
„Ja, waar moet U heen?"
„Naar Lonneker."
„Waar is dat? De kant uit van Utrecht of de
kant van Amsterdam of Rotterdam?"
„Nou moet u me niet te veel vragen. Dat weet
ik heus niet."
„Weet één van de heren in de bus het?
(Wanhopig stilzwijgen).
„Weet u wat, rijd u maar mee en dan vraagt u
het op het station."
„Ja, als het niet anders kan, dan moet het maar.
(Kaartje, groot geld, enz. enz.).
Nét de volgende trein gehaald. Maar mijn hart is
oud geworden, oud, oud!
Marthelarus
OP HET PONTJE.
Ik zag hem staan tussen vele anderen op het
Maaspontje en ik dacht dat hij een tropen Neder
lander was. Een goede gewoonte trouw stapte
ik naar hem toe en groette, zoals twee mensen
uit hetzelfde verre land elkander begroeten. Hij
had een lange interessante reis achter de rug op
een Noors schip, de wijde wereld rond. Genoot
nu van een prettige verpozing in onze trotse we
reldhaven Rotterdam. Toen het gesprek verder
ging, vertelde hij mij dat hij geen tropen Neder
lander was als ik, maar Antilliaan, „de wes
telijke tropen". Ik geniet nog, als ik aan dat ge
sprek terugdenk. Wat een zelfbewustheid ondanks
het feit, dat hij maar een bescheiden functie had
aan boord. Wat een blijheid, bijna trots straalde
er uit zijn ogen, toen hij mij vertelde van zijn
heerlijke eilanden. Je zou denken dat hij een zoon
was van een miljoenenvolk, zo sprak deze een
voudige jongen met niets meer dan een lagere
school opleiding. „Wat spreekt U als U een an-