Mijn beschermgeest \Jv De dood van mijn jongste broer, Willem Lodewijk Theodoor van Soest, bracht mij voor het eerst persoonlijk in contact met iets buiten de gewone loop der dingen. Tot nu toe had ik kennis genomen van paranormale ervaringen van mijn moeder. Wel had ik eens als klein meisje, spelend met een bal voor de Lodji van onze thee-onderneming een reusachtige gestalte als die van een hadji, maar dan doorzichtig, naar een lager gelegen desa zien afdalen. Daarna was ik ge woon een nuchter kind gebleven. Een onvergetelijke ervaring uit de jaren Dertig. Mijn broer stierf 5 mei 1929 op 33-ja- rige leeftijd. De leeftijd van onze Heer. Hij had reeds als kind hevige aan vallen van dysentrie doorstaan, mijn ouders waren er zelfs voor naar Ne derland "gevlucht". Toen hij dertien was lag hij weer op de rand van de dood, maar kwam er opnieuw boven op. Hij was reiziger voor een import firma, de Frans-Hollandse Import "Mij en doorkruiste in een Fordje heel Ja va. Van zijn reizen bracht hij altijd foto's mee. Maar daarnaast was hij dichter, medewerker aan Het Week blad voor Ned.-lndië, waarin hij o.a. bij de dood van Louis Couperus een gedicht publiceerde aan de "Groot meester van Nêêrlands taal". Ook vertaalde hij Londense brieven voor een Semarangse courant. Plotseling kwamen de dysentrie-aan- vallen weer terug. Hij herstelde, maar voelde zich daarna vreselijk slap, zo dat hij het reizigersbaantje moest op geven en kantoor-employé werd. Soms zei hij tot mijn moeder: "Ma, ik word op de fiets soms zo duizelig." Mijn vader ging tegen hem te keer om zijn vele roken. Zijn wijs- en middel vinger zagen geel van de nicotine. Hij was altijd de uitbundigste van de twee jongens; in Holland speelde hij Indiaantje, reed achter op de fiets van de melkboer naar de kermis en ééns sloot een verbolgen boer hem op in zijn WC, omdat hij bloemen op diens wei had geplukt. "Voor Ma toch!" Toen hij daaruit bevrijd werd, had hij al zijn nagels afgebeten. Hij was het, die dansavondjes bij ons thuis arrangeerde, telkens de nieuwste gramofoonplaten thuisbracht en on der het sirammen liedjes van Emil Hullebroeck galmde. De vlaamse dich- ter-zanger had trouwens tijdens een Indische tournee het gedicht "Koningin der Belgen" getoonzet, dat de toen zestienjarige Wim hem blozend kwam brengen. Dit gedicht, opgedragen aan Elizabeth van België, kwam later in handen van Koningin Astrid, die in cognito als gravin de Réthy door Indië reisde met haar man, de latere Leo pold III en bevindt zich nu in het bezit van Koningin Fabiola. Het merkwaar dige is, dat de inhoud op alle drie de vorstinnen van toepassing blijft. Ik zal nooit die zondag vergeten, dat hij vroeg in de ochtend aan mijn bed kwam schudden: "Ga mee naar de boot!" De avond tevoren hadden wij 16 door Ems I. H. VAN SOEST de opera Carmen gezien in de soos te Semarang, hij had gezeten op stoel 13. Na de late voorstelling was hij nog met vrienden naar een Hawaii-party gegaan en nu alweer klaar voor een instuif op de "Baloeran", die op de reede lag. Ik keerde me geeuwend om. "Ga zelf maar, ik wil uitslapen." Hij ging, op de fiets, riep wuivend naar mijn ouders: "Bewaar de rijst tafel voor me!" En dat was het laatste wat ze van hem zagen. Na het bezoek aan de boot waren de vrienden per auto bergopwaarts gegaan, de koelte in. Wim had zijn hele repertoire Speenhoffliedjes ten beste moeten geven. Halverwege de klim naar bo ven zei hij plotseling: "Ik wacht hier op jullie" en ging zitten op een grote steen, zijn fototoestel in de hand. Toen ze na uren terugkwamen, zat hij er nog. "Hé slaapkop!" ze begonnen steentjes naar hem te gooien. Hij ver roerde zich niet. De geschrokken jon gens lieten de dokter djawa, dr. Kan- dou, komen, die de dood constateer de. "Hartverlamming". Wij zouden nu zeggen hartinfarkt. Dat gebeurde om vier uur en op het zelfde moment zei mijn vader die al uren lang op de voorgalerij geijsbeerd had, terwijl hij vertwijfeld mijn moeder om de schouders greep: "Wijfje, onze Wim is dood. Hij heeft me zojuist ge groet." Een neef uit Salatiga kwam per auto de jobstijding bevestigen. Mijn oudste broer vernam doodsbleek het heen gaan van de gezel van zijn jeugd. Mijn moeder begon de door hem verlaten kamer als een soort bede-oord te cul tiveren. De beroemde helderziende mevrouw Akkeringa maakte een tour nee door Indië. Wij erheen en al gauw beschreef ze Wim, die achter mijn moeder's stoel oprees. "Mevrouw, ik moet u van hem vragen: "Ma, huil niet zo om mij, dat vat met jóuw tra nen is zo zwaar te dragen." Langzaam herstelden wij ons, althans wat mijn vader betrof leek het zo. Wij wisten niet dat hij de betreurde zoon spoedig zou volgen, drie jaar later. Mijn eerste boek, De Pauw, bracht vreugde aan mijn ouders en mijn oud ste broer zei, dat hij het wel gezegd had, toen hij het manuscript voorlas. "Een witte raaf", schreven ze. Ik ging nog altijd elke dag naar de firma H. G. Th. Crone, waar ik secretaresse was. In 1931 werd het kantoorgebouw aan de Kali Baroe totaal gemoderniseerd. Er verrees een tweeverdiepingspa- leis, dat met een denderend feest werd ingewijd. Mijn baas, een drift kop, maar de kwaadste niet, stelde mij voor aan de administrateurs der cul tuurondernemingen onder Crone's be heer: "De secretaresse, mijn rechter hand; de auteur van het boek, dat uw dochters lezen en de lanceerster van gevleugelde woorden." Ik kleur de, want een van die uitlatingen was: "Zeker te gepeperd gegeten bij de Kali Baroeclub" als de baas een drift bui had. Beslist geen onderdanige secretaresse Ik werd ten dans gevraagd, ik! aan wie een neef verweten had: "Zelfs dansen doe jij met je verstand." Ik was een beetje dronken van de cham pagne, het jong zijn, de prille roem... en merkte met voldoening op, dat de tweede man" mij gadesloeg terwijl ik (lees verder volgende pagina) V De beide broers van de schrijfster: links Wim, rechts Jan van Soest.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 16