BESOEKI
Al enige malen kwam ik in Moesson de naam Pasir Poetih tegen en dan vlogen
mijn gedachten terug naar dat lieflijke plekje aan Besoeki's noordkust. Hoe vaak
hadden wij daar niet vanuit Djember een zondagochtend doorgebracht, op het
strand gezeten onder de bomen, die zo maar in het zand groeiden en de zitjes
overschaduwden. Heerlijk die rust, het gezicht op de kalme zee met haar dobbe
rende vlerkprauwtjes. Een schilderij waardig! Mijn man en jongens gingen de
zee in; zijn weieens in zo'n prauw wat verder van wal gegaan. De eigenaar
bracht hen dan op plekken, waar je koralen onder de zee-spiegel kon bewonde
ren. Dat moest je liefst door een soort koker doen, zei de man, dan zag je het
duidelijker.
De rit er heen vanuit Djember was al
een plezier op zichzelf. Over sterk
geaccidenteerd terrein met een mooi
uitzicht rondom.
Voor variatie hebben we eens de te
rugtocht over Sitobondo genomen, een
minder mooie route, maar toch wel
aardig. Wat ons verbaasde was een
gedeelte langs de weg, dat wat weg
had van een stukje duingrond, waar
enkele cactussen, aloe's, e.d. groei
den.
Djember, waar wij drie jaar gewoond
hebben, was een aardig plaatsje, te
midden van de cultures. Je hoefde
maar even in Oostelijke richting de
plaats uit te rijden, of je zat in de
tabak van Birnie. Verder kwamen dan
de andere cultures: rubber, koffie,
thee en natuurlijk de tabak van de
Besoeki Tabak Mij. Daar wij goede
kennissen hadden onder de planters,
brachten we er weieens een Zondag
door. De meeste huizen waren groten
deels van gedek. De kebons zagen
er keurig uit. Als de koffie in bloei
stond, had men gratis parfum om zich
heen en waren de witte bloemen te
midden van de donkergroene glimmen
de bladeren een lust voor 't oog.
De soos in Djember, aan de Grote
Postweg gelegen, werd natuurlijk
voor allerlei doeleinden gebruikt. De
Rotary-Club en de zang dito hadden
er hun vaste avonden en natuurlijk
was 't de verzamelplaats van vooral
de planters, die in de toko's hun in
kopen kwamen doen en bij alle bij
zonderheden niet ontbraken. Zo o.a.
ter gelegenheid van 't huwelijk van
Prinses Juliana en Prins Bernhard.
Wat hebben we toen feest gevierd!
Onder leiding van de vrouw van de
Assistent-Resident hadden verscheide
ne dames op zich genomen elf voer
tuigen op te tuigen voorstellende de
elf provincies, die in de stoet van het
corso zouden meerijden. Grobaks
werden herschapen in een of ander
karakteristiek deel van de provincie.
Zo had ik met mijn overbuurvrouw
Zuid-Holland en natuurlijk Schevenin-
gen voor mijn rekening genomen.
Grote netten met spartelende visjes,
vissertjes en hun vrouwtjes versierden
en bemanden de kar. Limburg kwam
natuurlijk met zijn mijnwerkers, de lan
taarns in de hand, groezelige gezich
ten, enz. enz. Bijzonder opvallend was
Drente met zijn heide van tjemara-
takken, waarvan de uiteinden van de
naalden gedompeld waren in paarse
verfstof. Je wordt vindingrijk, als je
niet alles voor 't grijpen hebt! Al de
meerijdende kinderen van de wagens
waren gekleed in kostuums, die bij
een bepaalde streek van de provincie
hoorden. Daar is weieens een naslag
werk bij te pas gekomen! Als laatste
wagen in de stoet reed een aftandse
ouderwetse auto met planters van
weleer, gestoken in gebatikte broek
en wit baadje; de breedgerande tro
penhelm op 't hoofd. Ook reden er zo
uitgedost enigen te paard, werkelijk
erg leuk!
In 't najaar van 1934 maakten we een
aardige gebeurtenis mee.
De "Uiver" had zijn schitterende race-
vlucht Londen-Melbourne volbracht en
was op de terugtocht. Door wie en
waarheen weet ik niet meer, maar er
was de piloot, Parmentier, verzocht
over Djember heen te vliegen.
Op die ochtend was de hele plaats
uitgelopen, blank en bruin stond naar
de hemel te kijken. De schoolkinderen
hadden op de aloon-aloon de naam
"Uiver" gevormd; alles was in af
wachting. Ja, daar kwam het beroemde
vliegtuig! Het vloog zó laag, dat we de
inzittenden duidelijk konden zien en
aan weerszijden werd druk gewuifd.
Het was zeker zó verrast door die
hulde, dat het enkele malen over het
veld heen cirkelde. Toen zette het
koers naar Soerabaia, waar vandaan
later een dankbetuiging kwam voor de
hartelijke begroeting.
Ik had 't over de mooie rit van Djem
ber naar Pasir Poetih.
Maar heel Besoeki was eigenlijk een
gewest op zichzelf; verschillend van
andere streken op Java. In die geest
had ook G.G. de Jonge zich uitgelaten
na zijn bezoek aan Java's Oostelijke
provincie. Waar dat aan lag, kan ik
niet precies zeggen. Het was niet, wat
men noemt groots, zoals de Preanger
met zijn bergketens of delen van Mid
den- en Oost-Java met hun aaneen
schakeling van losstaande vulkanen.
Maar het had iets lieflijks, zou men
het kunnen noemen. Voor de meeste
Europeanen was 't "terra incognita",
want er waren geen vacantie-oorden.
Het meest grootse zou men kunnen
vinden in het Noord-Oostelijk deel,
w.o. het Idjen-plateau. Met kennissen
hebben we daar eens een paar dagen
doorgebracht. Op weg er heen, stop
ten we af en toe, om van de omgeving
te genieten, o.a. bij de reuze caldera;
we konden ons niet voorstellen, dat
daar eens een berg had gestaan. Ho
ger gaande kwamen we bij de Pa-
sanggrahan op het plateau, waar we
overnachtten. Het was er zó koud, dat
we 's avonds een warme drank vroe
gen en 's nachts onder de dekens
kropen. Toch bleven we nog tijden
wakker liggen.
De volgende ochtend om vijf uur was
't "opstaan geblazen". Na de warme
koffie begon de tocht, eerst per auto
naar een plek waar de bestelde paar
den en draagstoelen met hun gelei
ders stonden te wachten. De heren en
de jongens zetten zich in 't zadel, de
buurvrouw en ik hadden verkozen per
draagstoel te gaan. De natuur wissel-
Het kratermeer vari de Idjen. (Foto: K. T. Satake)
10