de telkens, nu eens open terrein, dan weer een bos, waar een beekje door heen stroomde. Daar werd even ge pauzeerd, vooral de dragers moesten wat rust hebben. Op de verdere tocht ging 't op een moment zó vlak langs een ravijn met aan de andere kant van 't smalle pad een steile bergwand, dat de leiders ons verzochten af- en uit te stijgen. Te voet werd de tocht dus voortgezet, tot we onze plaatsen weer konden in nemen. Het doel was natuurlijk de Idjen-top. Het laatste traject moest ook lopend worden afgelegd, daar de paar den verdere dienst weigerden, van wege de zwavellucht, die hen weer hield verder te gaan. We hadden dus nog even een klimpartijtje en kwamen toen bij de pasanggrahan op de top, van waar we een schitterend uitzicht hadden. Jammer, dat 't wat nevelig was, zodat we van de kust van Bali niet veel konden zien. De pasanggrahan was een aardig hou ten gebouwtje, omringd door een plekje grond, waar de mooiste bloe men tierden, vooral rozen, die ook tegen de wanden opkropen. Het leek wel een sprookjeshut! Het had als vaste enige bewoner een mandoer van de vulkanologische dienst, die de stand van het krater- meer in het oog moest houden. Als ik me goed herinner was 't eens voorge komen bij een andere vulkaan (de Kloet?), dat het meer een overstro ming veroorzaakt had. Vandaar deze bewaking. Langs een smal pad tussen rozenha gen kwamen we aan de rand van die diepe krater, die afgezet was door een rustiek hek. Een hoge trap leidde naar beneden, maar daar maakten we geen gebruik van. Dank zij die afrastering durfden we tot vlak aan de rand te komen, om een blik te werpen in de diepte. Dat stille meer, die lichtgele gasbelletjes, die uit de kraterwand spoten, dat alles maakte een geweldige, enigszins lu gubere indruk! Het deed me denken aan het sprookje van de "Waterman", die je onver wachts uit zijn woonplaats kon zien opduiken. Doodstil was 't in de lucht, geen ge tjilp van vogels, die ook de zwavel lucht ontweken. Met gedempte stem uitten we onze gevoelens. Ook de in landse geleiders spraken zacht met elkaar. Het is moeilijk dat gevoel on der woorden te brengen, maar op mij heeft dat een grote indruk gemaakt, en nog zie ik alles duidelijk voor me. En dan vlak daarbij die rozenpracht en dat aardige huisje! Twee tegen stellingen! De mandoer zorgde voor de inwen dige mens. Dat was hij wel gewend, want er kwamen weieens gasten, die bleven overnachten, om de volgende ochtend de zon in haar volle glorie te zien opkomen. Iemand, die daar goed bekend was, was de heer van Heekeren, de arche oloog en toen nog planter in Besoeki. (inmiddels overleden). Hij was ook daar al vaak op speurtochten uit. Op het plateau lag een koffie-onder- neming van de heer Couvreur. Be langstellenden mochten deze bezoe ken, met voorafgaande permissie van de landheer. Wij maakten daar gebruik van en kwamen weer in een ander landschap, afgebakend door een heu velrug, die aan de Zwitserse Jura deed denken. We zorgden er wel voor op een behoorlijke afstand van de besaran te blijven, die we echter wel zagen liggen. Weer zo'n bijzondere omgeving, waar we met open autokap echt van genoten. Een ander uitstapje leidde langs Poe- ger naar de Zuidkust. Daar moest men niet proberen de zee in te gaan, want er stond een geweldige bran ding. Heel hoog spatten de golven op tegen een in zee vooruitstekende rots. Bij een strandmeer in de buurt van De kust vari Poeger (Foto: K. T. Satake) Poeger lieten we ons overzetten met een paar vlerkprauwen tot grote pret van de roeiers, die ons vriendelijk hielpen bij het in- en uitstappen. En wel gedacht zullen hebben: "Rare mensen toch, die blanda's". Hoewel Bondowoso de hoofdplaats was, werd Djember meer bezocht door Nederlandse kunstenaars, zoals een strijktrio, dat een tournee over Java maakte. Ook het toneelgezel schap van Anton Ruys, meen ik, ver eerde ons met een bezoek. Coba Kei ling was daarbij de actrice en toneel moeder van drie kinderen. Daar ze deze natuurlijk niet bij zich hadden, werden ze (o.a. mijn jongste zoon): twee jongens en een meisje van 11 jaar, uit de Djemberse families ge- requireerd. Veel hadden ze niet te zeggen, maar het publiek vond 't toch amusant, ledereen kent iedereen op zo'n kleine plaats. Een steeds terugkerend genoegen bood het aardige zwembad, "Tasman", gelegen ongeveer halverwege Djem- ber-Bondowoso. Het was eigendom van de Cultures, maar iedereen mocht er gebruik van maken en het werd dan ook druk bezocht. Men kon er wat gebruiken en op 't galerijtje langs de badhokjes rustig het geplas gadeslaan, als men zelf geen duik ging nemen. De cultures hadden ook voor andere instellingen gezorgd, zoals een keurig ziekenhuis met dokter, die tevens particuliere praktijk uitoefende. Verder een proefstation, waar o.a. e- nige academici werkten. Wat 't onderwijs betreft was Djember met een Mulo-school bevoorrecht bo ven Bondowoso. De leerlingen kwa men van alle kanten en natuurlijk van de plaats zelf. Het was voor vele ou ders een uitkomst, dat ze zodoende hun kinderen eerst bij zich konden houden. Na 3 jaar bestond dan de mo gelijkheid, dat ze met een klein exa men in de 3de of 4de klas van een middelbare school op Soerabaia of Maiang konden komen. De spoorwegen gaven ook enige le vendigheid, al was het station niet al te groot. Tweemaal per dag ging er een trein naar Soerabaia, 's morgens om 6 uur en 's middags om 2 uur. Op ongeveer diezelfde uren vertrok er één van Soerabaia naar Djember. Men deed er bijna 4 uur over, maar 't was toch mogelijk met een retour boodschappen te gaan doen in de krokodillenstad of, zonodig, naar een specialist te gaan. Het was een aardig traject, eerst tussen het Jang- en Teng- gergebergte door en daarna langs de kust. Ik heb het meermalen afgelegd. En als de Mulo-leraren eens in 't jaar eindexamens moesten gaan afnemen op Malang, was dat voor hen meteen een uitje. De jeugd kon zich ook best amuseren. De padvinderij floreerde in alle gele deren. Van hét Meisjes-Gilde was ik penningmeesteres, zodat we, met een zoon als welp, nogal eens kampvuren bijwoonden. Zoals dat vaak gaat op die kleine plaatsen, als men in één of ander be stuur zit, weten ze ook voor andere dingen beslag op je te leggen. Zo hielp ik ook mee aan 't uitdelen van kleren van Armenzorg, wat ik met veel plezier deed. Tenslotte kwam ik ook terecht in het bestuur van de I.E.V.V.O.-huishoud school. Deze was opgericht voor In dische meisjes, die niet meer naar school gingen en thuis maar wat rond hingen, zonder iets te leren. De school had veel succes, niet altijd tot ge noegen van de moeders. De meisjes wilden het geleerde thuis in praktijk brengen, maar kregen vaak te horen: "Waarvoor al dat gezeur (bijv. net heid), ah, jullie met je schóól Maar de meisjes zelf waren wat blij, dat ze nu van alles leerden: naaien, (lees verder volgende pagina, onderaan) 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 11