WÊÊÊÊm
RADEN SALEH'S LEERTIJD IN HOLLAND
door Dr. H. J. de Graaf
■mm jÈom
Enige jaren geleden heb ik reeds in Tong Tong over de jeugdjaren van deze
begaafde Javaanse kunstenaar, raden Saleh Sarief Bestaman, die wij meestal
slechts als Raden Saleh kennen, geschreven. Daar hij in 1825, het jaar van Dipa
Negara's opstand, gezien had, hoe het hun verging, die zich tegen het almach
tige Gouvernement verzetten, t.w. zijn "oom" Soera Adi Menggala en diens
beide zonen, nam hij zich voor niet in de fouten zijner verwanten te vervallen.
Een zijner neven was nl. in 1825 naar de rebellen overgelopen en diens vader
en broeder waren door de militaire autoriteiten op een oorlogsschip geinter-
neerd, bij wijze van voorzorg, doch de jonge Saleh bevond zich toen onder de
veilige hoede van de Zuid-Nederlandse kunstschilder Payen en viel dus niet op.
Deze loyale gezindheid, zo mede zijn
onmiskenbaar tekentalent hebben zijn
loopbaan voorzeker geëffend. In 1829
mocht hij als klerk van de inspecteur
van Financiën de Linge, met deze naar
Nederland reizen waarschijnlijk op kos
ten van het Gouvernement, maar hij
is met deze hoge ambtenaar niet
naar Indië teruggekeerd, integendeel,
hij mocht in Den Haag blijven wonen.
Hij verwierf zelfs financiële steun van
het N I. Gouvernement, dat hem door
de vermaarde schilders Kruseman en
Schelfhout liet onderwijzen. Zo kon
hij zijn talent in de Residentie ont
plooien, en na enige jaren had hij een
eigen atelier. Dat was heel wat an
ders, dan hem de staatsman Jean
Chrétien Baud had toegedacht: het
ambt van landmeter in een of ander
eenzaam gewest. Hij kreeg opdrach
ten, b.v. voor het portret van de maar
schalk-gouverneur-generaal H. W.
Daendels. Daar deze grote man reeds
in 1821 overleden was, moest hij naar
een reeds bestaand portret of teke
ning werken, wat niet erg inspirerend
is. Hij heeft hem twee maal geschil
derd, één keer in burger, welk fraai
schilderij zich ten huize van Mr.
Daendels te Amsterdam bevindt, en
een ander maal in groot ornaat, welk
doek bestemd was voor de galerij van
gouverneurs-generaal, die toen het
"Kantor-Palès" op het Waterlooplein
versierde.
Dit vol ornaat gaf enige moeilijkhe
den, want niemand wist meer, hoe
zo'n kostuum er uitzag. Gelukkig was
raden Saleh bevriend met de zee
officier Q. M. R. Ver Huell, wiens
oom, de admiraal Carel Hendrik Ver
Huell de maarschalktitel had gedra
gen. Hij woonde nu in Parijs. Dus
schreef de neef aan oomlief een
brief, waarin hij verzocht zijn maar
schalk-uniform voor enige tijd te
mogen lenen, opdat de jonge Ja
vaanse schilder dit fraaie pak zou
kunnen naschilderen. Waarschijnlijk
heeft de oom, die erg op zijn neef ge
steld was, deze zijn mooie uniform als
pakje per diligence toegezonden, want
op het portret ziet de grote maarschalk
er waarlijk keurig uit. Op het met gou
den palmtakken versierde tenue prij
ken verscheidene ridderorden, o.a.
het Legioen van Eer. In de gehand-
schoende hand houdt hij een verre-
14
kijker, terwijl voor hem een kaart ligt,
met Megamendoeng er op, een toe
speling op de Grote Postweg, die
langs dit plaétsje liep. Raden Saleh
heeft over dit portret heel lang ge
zwoegd. Pas in 1838 was het klaar en
twee jaar later werd het in het Kantoor
aan het Waterlooplein opgehangen,
bij de conterfeitsels van Daendels'
voorgangers.
A
RADEN SALEH
Ook van andere landvoogden schil
derde de jonge Javaan officiële por
tretten, t.w. van de man die het Cul
tuurstelsel invoerde, van den Bosch,
en ook van zijn beschermer J. O. Baud.
Doch portretten maken viel niet erg
in raden Saleh's smaak. Hij had hoge
re aspiraties, het uitbeelden van roof
dieren in de wildernis, in hun strijd
met mens en dier.
Op deze woeste taferelen heeft raden
Saleh zich bijzonder toegelegd en
zelfs enig resultaat bereikt. Doch waar
zou hij de modellen voo'r zijn penseel
vinden? Het Haagse Bosch was toen
wel eenzaam en verlaten, doch wilde
dieren vond men er niet. Die kon men
slechts op de kermis vinden, bij de
spullebaas, een zekere Hr> Martin.
Met deze heer sloot de Javaan
vriendschap, zodat hij hem tot bij de
hokken der leeuwen toeliet, opdat de
kunstenaar van de vormen en bewe
gingen van dit gedierte studies zou
kunnen maken. Uit dankbaarheid heeft
toen raden Saleh het portret van de
spullebaas geschilderd. Dit is, nadat
het jaren lang zoek was geweest, op
een zolder in zeer gehavende toe
stand onlangs teruggevonden. De
Directeur van het Historisch Museum
te Rotterdam, de Hr. Meijerman, heeft
het nu keurig laten restaureren. Hij
was er zeer blij mee, want de hr. Mar-'
tin was niet alleen een vaardig ker
misexploitant, doch ook een der op
richters van de Rotterdamse Dier
gaarde in 1855, die nu Blijdorp heet.
Vandaar dat deze gerestaureerde ra
den Saleh in het Rotterdamse Histo-
torische Museum een ereplaats zal
krijgen.
Intussen was raden Saleh niet binnen
onze enge landsgrenzen gebleven.
Zijn Onrust - of was het zijn eerzucht?
- dreef hem naar het buitenland, alles
op kosten van het Indisch Gouverne
ment, dat hem zo royaal behandelde,
als nooit een Nederlands kunstenaar
is te beurt gevallen. Hij leerde er
zelfs vreemde talen voor: Duits en
Frans en zelfs Engels, waarmee hij ten
slotte dragelijk overweg kon. Hij kwam
aan verschillende vorstenhoven en
werd er gevierd, b.v. aan dat van de
Duitse vorst van Coburg-Gotha, met
wie hij een hechte vriendschap sloot.
De sporen dezer goede verhouding
bleven in het Coburgse archief be
waard. Het is daarom een uitmunten
de gedachte van prof. dr. Harsja W.
Bachtiar geweest, om eens in dat vor
stelijk archief te gaan kijken en er de
brieven van en aan raden Saleh te
lezen. Het resultaat van dit onderzoek
heeft hij verwerkt in een lang en de
gelijk opstel in het Indonesische tijd
schrift Madjallah llmoe llmoe Sastra
Indonesia, jaargang 1976.
Toch heeft hij er niet alles in verwerkt,
wat over raden Saleh reeds in druk
was verschenen. Onze Javaanse schil
der was in zijn tijd een zéér opvallen
de figuur, die, waar hij ook kwam, de
aandacht trok. zowel omdat hij Ja
vaan was, als om zijn grote kunst
vaardigheid. Ik vermeldde reeds zijn
aanwezigheid op het gekostumeerde
bal van Madame de P. te Parijs op
5 maart 1845, waar hij sterk de aan
dacht trok en men hem vergeleek met
een der helden uit het destijds veel
gelezen boek van de romanschrijver
Eugène Sue, Le Juif Errant, nl. "Prin
ce Djalma".
Doch behalve reizen en kennissen
maakte onze schilder ook fraaie
kunstwerken, meest in de romantische
trant, woeste jacht- en diertaferelen.
Een der opvallendste was een drama
tische voorstelling, die hij "Op leven
en dood!" noemde. Helaas ging dit
wonder in 1931 bij de brand van ons
paviljoen op de Koloniale Tentoon
stelling te Parijs te gronde.
Hoe bekend raden Saleh toentertijd
in ons land was, blijkt wel daaruit, dat