Een Tollens in Indië door Dr. H. J. DE GRAAF Louis Jacobus Anthonie Tollens werd blijkens het Album Studiosorum der Leidse Universiteit in het jaar 1820 te Rotterdam geboren en op 19-jarige leeftijd te Leiden als student ingeschreven. Zijn vader was de eertijds vermaarde volksdichter P. H. Tollens (1786-1860), voor wie in het Rotterdamse Park een marmeren standbeeld prijkt. Hij is de enige zijner vijf zonen, die zijn vader op het steile pad der kunsten is gevolgd, ofschoon met minder succes. Hij was ook de eerste der zonen niet, die in de Sleutelstad rechten ging stude ren, doch de derde. De eerste was Hendrik Petrus Jacobus, die in 1811 geboren, in 1830,te Leiden werd ingeschreven. Zijn studie werd evenwel spoedig onderbroken, door dat hij zich als vrijwillige jager aan meldde en daardoor de tiendaagse veldtocht meemaakte. Zo nam hij ook deel aan de spannende gevechten bij Hasselt. Van de tweede Tollens, die de juri dische loopbaan koos, vermelden wij slechts, dat hij in 1817 geboren werd en in 1835 zijn studie aanving. Over de derde student valt meer te vertel len. Reeds als 18-jarige gaf dit elfde kind van de volkspöeet blijken van dichter lijke gaven. Toen zijn moeder op 1 ja nuari 1838 overleed, stortte hij zijn smart over haar verscheiden uit in een aantal sonnetten, die hij reeds op de dag daarna dichtte. Zij werden la ter afgedrukt in de eerste jaargang van het Indische jaarboekje Warnasa- rie, blz. 236. De wat oudere Beets, het meest bekend door zijn Camera Obscura, doch ook de dichter van vele, meest weer vergeten verzen, had een matige waardering voor de jonge dichter. Daar deze nog weinig of niets gepubliceerd had, moet deze waarde ring op een persoonlijke kennisma king berusten. Inderdaad, Beets stond op het punt zijn theologische studie te beëindigen, toen Tollens junior zijn rechtenstudie aanving. Wellicht was de plaats van ontmoeting de "Rederij kerskamer voor uiterlijke Welspre kendheid binnen Leyden", die op 27 september 1833 door een achttal stu denten was opgericht en waarvan Ni- colaas Beets jaren lang voorzitter was geweest. Ook andere vermaarde let terkundigen waren leden geweest, zo als Hasebroeck, Kneppelhout e.a. Waarom ook niet de jonge studiosus, die de beroemde naam van Tollens droeg? Hij zal omstreeks 1843 afgestudeerd zijn en zijn afscheid van de Academie zou een enigszins opzienbarend ka rakter hebben gedragen, n.l, wegens een duel op de sabel met een mede student. Destijds kwamen duels in studentenkringen nog wel voor. De hiervoren genoemde Kneppelhout wijdt er in zijn boeken over het Leidse stu dentenleven dier dagen enige ernstige en waarschuwende regels aan, gezien de nare, en soms noodlottige gevol gen. Ook zou daarmede Tollens ver- Mr. L. J. A. Tollens, redacteur van de Java-Bode 1852-1864, zoon van de befaamde dichter P. H. Tollens trek naar de Oost in verband staan, hetgeen toentertijd niet ongewoon was. Eduard du Perron deelt ons deze bijzonderheid mede in zijn boek over de Indische letteren Van Kraspoekol tot Max Havelaar. Overigens was hij de eerste Tollens niet, die onder de palmen wandelde. Een oudere broe der, Carolus Petrus was hem reeds voorgegaan, zonder "Mr." voor zijn naam, doch deze was reeds in 1822 gestorven. Zijn ouders vernamen uiter aard pas 100 dagen na zijn overlijden van zijn dood, hetgeen hen natuurlijk diep trof. In dat zelfde jaar 1844 werd hem ad missie verleend als advocaat en pro cureur zodat hij sedertdien voor de rechtbank mocht optreden. Over zijn persoonlijk leven weten wij, dat hij in het begin een hevig heimwee voelde en terug verlangde naar de Maas- en Sleutelsteden, een gevoel, waaraan menige baar vroeger en later heeft ge leden. Natuurlijk uitte hij deze nos talgie, zoals dit tegenwoordig heet, in een vers. Is hij nog lid geweest van een rederijkerskamer, die ten minste in 1847 te Batavia bestond? In elk ge val schaarde hij zich "binnen de ko lommen" der broeders Vrijmetselaars en werd lid van de Bataviase loge, "de Ster van het Oosten". Op hun St. Jansfeest van 1846 maakte hij een vers. Hij zou het zelfs tot grootmees ter brengen. Ten slotte werd hij ook verliefd, een omstandigheid, die gelijk de ervaring van eeuwen leert, zeer bevorderlijk werkt op de poëzie. Hoe arm zou on ze dichtkunst niet wezen, als Eros of Cupido er niet aan te pas kwamen! Helaas was zijn geliefde, mejuffrouw Bastiaanse ongeneeslijk ziek. Zij woonde te Tjiboeroe bij de berg Pa- pandajan en werd begraven te Para kan Troes. Daar haar vader een suiker fabrikant was, zou hij nadien nimmer meer suiker geconsumeerd hebben, hetgeen mij een buitengewoon sterk verhaal lijkt. Wandelde hij door zijn lidmaatschap van de "Loge" reeds op paden, die ongewoon waren voor lieden als zijn orthodoxe vader, nog erger maakte hij het in het "revolutie jaar" 1848. Ge woonlijk verbindt men aan de woelige gebeurtenissen dier meidagen de naam van dr. ds. baron Van Hoëvell en diens optreden in de Sociëteit Con cordia te Batavia, die ten slotte ge leid hebben tot zijn vertrek uit Indië en zijn optreden in de II Kamer als woordvoerder en kampioen der libera le partij. Doch er is blijkbaar veel meer gebeurd, waarover onze koloniale geschiedrollen tot dusverre het zwij gen toe hebben gedaan, met name het optreden van de jonge advocaat Mr. Tollens en nog twee andere heren: Adtresch en Thieme. Dit drietal had de euvele moed tot de leden der Tweede Kamer onzer Staten-Generaal een adres te richten. Dit wekte in hoge mate de toorn der Koloniale Regering op. Het resultaat was, dat de drie heren hun leedwezen betuigden over hun gedrag. Het Gouvernement kwam het daarom wenselijk voor, om ten hunnen aanzien geen strengere maat regelen te nemen, dan het "betuigen van 's Gouvernements ontevredenheid over hunne handelingen". Dit was blijkbaar voldoende om Mr. Tollens dezelfde weg op te laten gaan als de grote leider der Indische libe ralen, ds. Van Hoëvell, want vlak daarop vindt mën in zijn stamboek aangetekend: "Mr. L. I. A. Tollens re patrieert". Dat was in hetzelfde jaar 1849. Een kleine drie jaar is Tollens Jr. toen in het vaderland gebleven, mogelijk bij zijn vader in Rijswijk, waar deze met zijn beide bij hem inwonende dochters leefde van de pegulanten, die hem de Rotterdamse verfhandel had opgebracht (aan de Schie, tussen Overschie en Schiedam, zag ik de naam "Tollens" een twintig jaar ge leden nóg op een grote moderne verf handel staan!). Een kleine drie jaar is Tollens junior in het vaderland gebleven, mogelijk ten huize van zijn oude heer; toen riep Indië hem voor de tweede maal. De liberale ommekeer van 1848 in Nederland liet ook de kolonie niet on- 24

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 24