KRETA SETAN De Duivelswagen beroerd. Nadat men het sedert 1816 met de gortdroge Javasche Courant had moeten doen, stak nu een liberaler pers schuchter het hoofd op. Zo be gon in 1852 de Java Bode te verschij nen en zijn eerste redacteur was mr. L. J. A. Tollens, die daarvoor opzette lijk uit Holland zal zijn ontboden. Hij verbond zich met de heer W. L. Ritter, een oud-gast, die reeds in 1816 als hulpchirurgijn was uitgekomen en ook litteraire aspiraties had. Pas in 1860 repatrieerde deze veteraan, doch overleed reeds twee jaar later. Tollens is tot 1864 redacteur van de Java Bode gebleven, dus een dozijn jaren. Intussen was hij op 22 maart 1856 in het huwelijk getreden met een juffrouw Christina Teekens, die vol gens de Regeringsalmanak Christina Elisabeth Tiekens heette. Wat hem in deze dame zo bijzonder had aange trokken was haar sprekende gelijkenis met een zijner zusters. Zij schonk hem drie dochters en een zoon, die allen in Indië zijn gebleven, en daar ook zijn gestorven. De laatste, de oudste dochter, die reeds op 16 october 1856 het levenslicht zag, en pas op 25 au gustus 1932 overleed. Zij overleefde haar moeder slechts vier jaar, daar deze op 10 januari 1928 heenging te Batavia. Het geeft iemand een eigen aardig gevoel, dat hij met een schoon dochter van de eertijds zo vermaarde oude Tollens enige jaren in één ge meente heeft gewoond. Maar zij was toen reeds een zeer bejaarde, hoogst waarschijnlijk Indische dame. Men kan zeggen, dat Tollens Jr. de Java Bode op de been geholpen heeft. Reeds na zeven weken telde het nieu we blad 400 abonnee's, voor een deel zelfs buiten Batavia, hetgeen destijds als een indrukwekkend getal werd be schouwd. Bovendien hield hij zich nog met ander werk bezig, meest van rechtskundige aard. (Hij trad o.a. op als Landsadvocaat - Red. Moesson). Vooreerst schreef hij een dik, juridisch boek: De Indische Secretaris. Hand boek voor den Notaris, den Ambte naar van den Burgerlijken Stand enz., welk werk in 1855 te Batavia ver scheen. Een tweede, verbeterde en veel vermeerderde druk zag reeds in 1860 het licht, en een derde in 1874. Dit machtige werk werd gevolgd door een Verzameling van Wetten, Beslui ten, Bepalingen, welke niet in het Staatsblad van Ned.-Indië zijn opge nomen over1808 tot 1856. Twee flinke delen! Dit lijken mij echt werken toe, waarbij onze in de Oost niet on vermaarde pokrol-bamboe's veel baat zullen hebben gevonden. Het merkwaardigste werk, dat uit zijn pen gevloeid is, was wellicht Moha- med's Koran, gevolgd naar de Franse vertaling van M. Kasimirsky, de En- gelsche van G. Sale, de Hoogduitsche van L. Ullman en de Latijnse van L. Maracci, met bijvoeging van Aanteeke- ningen en Ophelderingen der voor naamste Uitleggers, en voorafgegaan van een levensschets van Mahomed. Autopioniers in Insulinde door F. F. Habnit Een van de mooiste kijk en leesboeken uit het oude Indië. En niet alleen voor autoliefhebbers! 250 foto's. Gratis JMC- sticker f 65, porto/emb. f 6, Voor onze abonnees 3 termijnen mogelijk. Tollens was een echte polygot, die niet alleen, Frans, Engels en Hoog duits kende, doch ook de gymnasium- talen Latijn en Grieks en ook Deens, Zweeds, Italiaans, Portugees, Nieuw- Grieks en zelfs Chinees (I). Slechts Arabisch ontbrak, zodat hij zijn Nederlandse overzetting met hulp van vier buitenlandse samenstelde. Doch hoe besliste hij, wanneer die vier niet overeenstemden? In elk geval was het een bijdrage tot beter begrip en kennis van het geestesleven der me debewoners van de Indische Archipel. Het meest interesseert ons Tollens' werkzaamheid op het gebied der poë zie, waarop zijn vader zo uitgeblonken had. Heeft zijn ijver voor de Letteren zich tijdens zijn eerste Indisch verblijf mo gelijk slechts beperkt tot de organisa tie van een Indische Rederijkerskamer in Batavia, naar het voorbeeld van de Leidse instelling, in zijn tweede In dische periode heeft hij het meer in de richting van publicaties gezocht. Dit waren dan de in het vaderland zo welig opschietende dichterlijke jaarboekjes of almanakken, die Tollens naar Indië poogde over te planten. Jaren lang heeft hij zich met zijn vriend Ritter danig ingespannen voor het reeds bestaande Indische Jaarboekje War- nasarie dat het dank zij hun ijver en toewijding, tot 1858 heeft volgehouden. Zij gaven wat zij konden, en dat was niet zo heel veel. De verkoop ging dan ook traag, ook al waren de boekjes versierd met portretten, platen, vig netten en zelf met notenschrift. Warna- sarie bezweek in 1858, doch niet ont moedigd deed Tollens het volgende jaar een Muzen-Almanak het licht zien, en wel voor twee jaren ineens, 1859 en 1860. Doch daarmede was het ook voor goed uit. Twee maal is Tollens er in geslaagd een gedichtenbundel op de pers te brengen, zij het dan dat de kopers aangemoedigd werden door de verze kering, dat de opbrengst voor een liefdadig doel was. De eerste bundel Gedichten, ver schenen in 1856, telde miet minder dan 393 bladzijden en de opbrengst zou dienen ter ondersteuning van waters noodslachtoffers. De tweede ver scheen vijf jaar later en heette Dicht en Letterkundige Verpoozingen, en was ook al weer ten bate van slacht offers, t.w. de slachtoffers der Pink- sterstormen. Spijtig constateerde de auteur, dat er voör deze tweede bundel zich minder intekenaren hadden aan gemeld dan voor de eerste. Zijn rechtskundige handboeken kwamen beter aan de man. Hij heeft daarna ook niets meer gepubliceerd en zijn lier aan de wilgen gehangen. Toch pleit het voor 's mans werkkracht en ijver, dat hij onder al dit journalis tiek, letterkundig, religieus en juridisch geschrijf, ook nog iets aan zijn eigen lijke vak deed, nl. de advocatuur. Van 1859 af was hij advocaat en procureur. Hij werd in dat jaar benoemd tot ad vocaat en procureur bij het Hoog gerechtshof van Nederlans-lndië, doch werd na vier jaar op verzoek als zo danig eervol ontslagen. Wat Tollen's verzen betreft, deze zijn vooral van lyrische aard, dus ge voelsuitingen, geen verhalen of be schrijvingen. Een enkele maal heeft hij zich aan een episch gedicht ge waagd, b.v. het verhaal van de schip breuk van de raderstoomboot Koning Willem I op het Lucipara-rif in 1839, waartoe men reeds zijn vader had aangespoord. Evenwel, het gedicht werd nooit voltooid; slechts het begin werd in Warnasarie van 1853 afge drukt. Overigens deinsde hij er niet voor terug verhalen uit vreemde talen over te zetten, zelfs uit het Chinees, maar dan niet rechtstreeks. Dit zal hem de naam van sinoloog hebben bezorgd. Dat waren dus Bloemen bij de Naburen geplukt. Zo bezong hij als lyrisch dichter de Dood zijner Moeder, zijn Heimwee maar het Vaderland, zijn Smart over de kranke Geliefde en haar voortijdig Heengaan enz. Al deze verzen werden later in de Warnasarie-jaarboekjes op genomen. Maar evenmin als zijn vader schuwde hij het alledaagse, zodat hij zelfs eens een aanval van (voet) jicht bezong, op deze wijze: Laat mij spoedig weer genezen God der Liefde, heb gena! En behoed Gij mij in deze Voor het foltrend podagra. Zo krijgen naast het "pootje", ook ge- (lees verder volgende pagina) 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 25