POIRRIÉ VANDALISMEEN VANDALISME toeen toen ineens ging me een 9 Dertig jaar geleden, reisde ik, hier de kinderen goed verzorgd wetend, mijn man achterna. Acht maanden eerder had hij zijn oproep gekregen om, na de Japanse bezetting, zijn taak op de onderneming weer op te nemen. Ik ging met het hart vol blijde verwachtingen.. Wat zou 't heerlijk zijn, terug in ons werk in de bergen. VERGETEN VOLKEN OP DE PARADIJSELIJKE EILANDEN VAN DE STILLE ZUIDZEE Een schitterend boek met 125 fasci nerende kleurenfoto's door de Franse archeoloog Philippe Diolé. Dit werk handelt over de volken van de eilanden van de Stille Zuidzee van Celebes tot Samoa, die nog zeer veel van hun oorspronkelijke cultuur en leefwijze hebben bewaard. Tevens geeft het boek een beschrijving van de ontdekkingsreizen in dit gebied. Verkrijgbaar bij Boekhandel Moesson f 45,f 5,porto. De ontvangst door o.a. Jong Indonesië was hartverwarmend. Natuurlijk was er veel veranderd, maar ik paste me aan en was gauw gewend aan het nieuwe oude leven. En wat zo fijn was, ieder een, van hoog tot laag, wierp zich ent housiast op de wederopbouw. De verstandhouding tussen werkne mers en werkgever, was geweldig. Tot dat de vakbond, de Sarboepri Sare- kat boeroe(saja loepa) zich in het leven riep en zich met de zaak ging be moeien. In minder dan geen tijd was het weer één grote puinhoop. Na amper anderhalf jaar maakte ik me opnieuw klaar het land te verlaten; deze keer, voor goed. Mijn man zou drie maanden met ver lof in Holland blijven en dan terug ke ren voor een laatste periode van weer drie jaar. Wij betrokken appartementen in een nauwe drukke straat. O, vreselijk! Maar mochten blij zijn nog iéts ge vonden te hebben. Ik kreeg 't gauw benauwd, ik was ge wend aan rust, ruimte. En nu al die huizen tegen elkaar aangeplakt. Men sen beneden, boven, links, rechts. Op straat liep men elkaar jachtig en on verschillig voorbij. Nooit eerder, ook niet tijdens vroegere verloven, had ik zó de engheid, de kilte gevoeld, 't Lag natuurlijk aan me zelf; de berichten uit Indonesië waren ook zo weiniq opwek kend. Mijn man was van Noord- naar Zuid- Banjoewangi overgeplaatst voor het beheer over twee landen. Glen Nevis en Glen Falloch. Het was onrustig in de Zuid, er werd veel gerampokt; ge roofd. Zelf had hij ook al 's de sleutel van de brandkast moeten afgeven met een revolverloop tegen zijn slaap. En de drie jaar waren nog niet voor de helft om 'n Zondagmorgen. Ik liet me door een vroege tram naar Scheveningen rijden. Lekker ademha len in de duinen. Als het tenminste een beetje stil nog zou zijn. Het was stil. Een meneer was van de fiets gestapt en liep al een tijdje achter me aan, met de sepéda aan de hand. Evenzeer te genieten van de rust en het mooie weer. Ik kende zo weinig van Hollands Flora en bleef telkens even staan voor een polletje gras, een mosje, sloot m'n ogen voor het helle geel van grote plakken duinpéper, omdat ze er ge woon zeer van gingen doen. Een dag om verzoend te raken met het hele leven. Toen ontdekte ik op zij van het pad een voor mij heel merkwaardige plant. Sierlijk gebogen takjes, hoofd nerven met aan weerszijden langwer pige blaadjes, daaronder bengelende groene kralen. Een heel rijtje naast elkaar langs het oplopende pad. Net een klein vliegengordijn. Ik bukte me en brak voorzichtig een takje af, om thuis te determineren. "Wat doet u daar!" klonk het ineens, heel bars. Ik schrok me lam. De me neer met de fiets. "Ik pluk een takje." Ik liet 't hem zien, in alle onschuld. "Zo! U plukt dus een takje." Vanwaar toch die barsheid? En die boze blik? Wat had die vent? Hij boog z'n rooie kop (niet alleen van de zon) naar me licht op. Holland. Met zijn geboden en verboden. Geen bloempje, geen spriet je mocht je aanraken. Zo'n takje af breken was natuurlijk een doodzonde, waar ik voor boeten moest En hoé I Ik liet de storm over me heen gaan. Storm? Orkaan; windkracht twaalf. En ik denk, dat hij nog het meest de pest in had, dat het zo lang moest du ren, voordat hij mij "bepekte". Opeens waren er ook mensen; ze ble ven aarzelend staan. Een jongen en een meisje stapten van hun fietsen en ginnegapten brutaal naar de dooie kraai, die daar werd opgehangen; als afschrikwekkend voorbeeld. Ja ja, vergrijp je vooral niet aan "van dalisme" en "schending van onze heerlijke natuur". Eindelijk was hij uitgeraasd. Hij ver dween; nu óp zijn fiets. Iemand zei; "Wat een heisa om niets. Dat was een stille." "Een stille? Zeg maar gerust een mis selijke gluiperd" en bevend van woe de liep ik terug naar de tramhalte. Waar ik me liet zakken op een bankje; "Betoel Non, die schoenen staan ons nou eenmaal niet". al net zo verlept als het onnozele tak je salomonzegels op mijn schoot. Vijftien jaar later verhuisde ik naar ons tegenwoordige tampatje; de vervulling van een hartewens. Ruimte, rust, ge moedelijkheid. Uren liep ik door het bos, zonder een sterveling tegen te komen. In de bo men kwetterden vogels, stoeiden eek horentjes. Konijnen huppelden weg, voor me uit, wapperend met de staart jes. Als in Alice' Wonderland. Eens richtte, naast het pad, een kidang zich beledigd op, om statig weg te wandelen. Soms stond ik plots voor een veld met blauwe lupinen. Of drentelde ik onder een arcade door van geurende acacia. Ik stond in een "paleis met paarse muren", als de rhododen drons bloeiden. Zou ik nooit 's een bloeiende tak meegenomen hebben naar huis? Lié- ver had ik 't eerst gevraagd, heus! Aan een meneer met een fiets of een kruiwagen, als die er was geweest. Al dan niet een vermompelde". Maar er was nooit iemand. Ik maakte niets kapot, liet zonnedauw staan. En salomonzegels ook. Iedere Mei-maand rook het hele huis naar melatti's-lelietjes van dalen. Nog altijd. Maar de laatste vijf-zes jaar pluk ik ze in eigen tuin. In 't bos waag ik me niet meer. Een broedende zwaan wordt door jonge bandieten van het nest gejaagd, de eieren wreed vertrapt. Als de woedende zwaan-man het tuig aan valt, slaan ze hem laaghartig neer. Zij vertrappen vuilniszakken, bloeiende bloembedden, vernielen bromfietsen en steken auto's in brand. Stenen wor den door een telefooncel gekeild. Er wordt een beroep op ons gedaan. "Help een handje mee, bel op, de politie kan niet overal tegelijk zijn". En waar blijven nou die stoere mene ren? Zijn ze er nog? Neen, het ligt niet aan mij. Holland is echt "eng". Maar nu ook in de gruwelijke zin van het woord. Is 't een wonder? Jeugdige kij kers kunnen zich avond aan avond bij de TV vergapen aan misdaad en ge weld. Als er niet minstens drie doden vallen in een film, is die niet "span nend". Wordt er eigenlijk nog wel kokentji gespeeld? Of alleen Kopafhakkertje? PLANTERSVROUW

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 9