De heerlijkheid van Java's bergen
Een feestelijke tocht naar Artjamanik.
SLbl9Jnntp9a0ed^0^een mu° u ZOnnige dag' om zeven uur in de morgen Bij het
e van PasirKaliki, net bij het viaduct over de trein, staat al een fraaie opelet
w°e°a lanns3^ ^ar|'i,en lk krij9 een mooi Plaatsje vóór in. En we rijden meteen
weg, langs Pasir Kaliki, en dan langsoeng" naar boven. Voor oud-Bandoenqers
dat déSweneLin h3t9 nw8t 'n Prian9a" teru9 zijn geweest, moet ik even vertellen
ae rokken Er ici H? van Pasir ,Kalik'. waar vroeger'Bronbeek was, dóór is
getrokken Er is dus een mooie brede weg gekomen, die via Zorgvliet de Lem-
Weet U9nog?e Z°Wat °P P'8atS W8ar d® M®SS W3S van de Javase Bank-
We rijden vlot omhoog, in de mooie
ochtend, en hebben in een half uurtje
de pasar in Lembang al bereikt. En
daar moest ik overstappen in een an
dere "pelet", naar Tjibodas.
Ook dié staat al klaar, en alweer krijg
ik een paatsje op de voorbank, zij het
dan ook dat we die met ons vieren
moeten delen.
Het starten vergt de gezamenlijke po
gingen van drie man: de chauffeur,
van achter het stuur, is de algemene
leider en coördinator. Hij wordt bijge
staan door één man die de enorme
zwengel hanteert; en nog een jochie
dat, als de motor weer zal stoppen,
drie man vermoedelijk niet genoeg zul
len zijn om hem weer aan de gang te
krÜgenmaar dat is van later-, en
niet mijn, zorg.
We gaan verder, de steile afdaling naar
Maribaja, met daverende "backfire"
explosies in de, nu remmende, motor.
En dan aan de andere kant weer om
hoog, waar we de fabuleuze vergezich
ten krijgen in het diepe dal van de
Tjikapoendoeng, met de hei-groene
sawahs aan beide kanten steil omhoog
klimmend, in talloze terrasjes.
We rijden pal tegen de opkomende
de GohentofertaStiSCh WÜdSe °P Vlakte" Bandoen9' met recht tegenover me
(Foto Satake)
dat, ónder de openstaande motorkap,
geheimzinnige dingen verricht aan de
motorHoe dan ook, hun geza
menlijke pogingen hebben uiteindelijk
succes, en daar gaan we!
De chauffeur heeft een probleem: er
is géén benzine te krijgen in Lembang;
deels door de drukte van de afgelopen
Lebaran, en ook omdat gisteren een
tankauto ergens een aanrijding heeft
gehad, en Lembang niet heeft kunnen
bereiken.
Maar hij zal het proberen in Tjikidang
helaas, ook daar is de "bensin
seëp". Maar de chauffeur heeft een op
lossing: doe er dan maar "minjak ta-
nah in. En ja hoor, vijf liter onversne
den petroleum gaan via de trechter de
benzinetank inen ik bedenk me,
14
zon in, en het wordt (ook dank zij de
petroleum?) langzamerhand flink warm,
daar vóór in. Een van ons wordt het te
machtig, en hij besluit, achter in te
kruipen. Dit veroorzaakt een minach
tend gnuiven bij de chauffeur en de
andere passagiers: "hij had maar een
sedan moeten nemen", is de vernieti
gende kritiek, ("sedan" is thans het
algemene woord voor een personen
auto).
De weg wordt geleidelijk slechter, en
heeft ongeveer de kwaliteiten van een
lege rivierbedding bereikt, als we in
Tjibodas aankomen. Eindpunt, allemaal
uitstappen!
Ik ben van plan om over de heuvelrug
naar Artjamanik te wandelen, en dan
van daar naar Sindanglaja, aan de gro
te weg, tegenover Soekamiskin. De
mannen aan wie ik de juiste weg vraag,
kijken mij wat ongelovig, en zelfs mee
warig aan. Lopen? En dan nog wel naar
Sindanglaja, waar ik, uit Bandung, toch
best met een Opelet had kunnen ko
men? Maar ze wijzen mij toch bereid
willig de juiste richting, en één is zelfs
zo vriendelijk om een eindje mee te
lopen, om me bij een tweesprong de
juiste richting te wijzen. En daar qaat-
ie dan!
Het begin is, zoals altijd op zulke wan
delingen, wat moeizaamzou ik nu
toch gisteravond teveel babi ketjap
gegeten hebben? Maar dan, als het
eerste "bergje" overwonnen is, gaat
het al veel beter. En ik herinner mij
mijn goede, helaas overleden, vriend
Theo, die mij de liefde voor Java's ber
gen bijbracht, en met wie ik vele on
vergetelijke tochten gemaakt heb. Hij
placht altijd, na zowat een half uurtje
lopen, te zeggen: "hè, hè, ik geloof
niet dat ik het vandaag zal halen
En, dat gezegd hebbende, liep hij ver
der zonder enige hapering de hele
tocht ten einde, ondanks zijn, bepaald
niét etherische, gestalte.
Het begint met een korte klim, gevolgd
door een diepe afdaling naar een kalie-
tje, en met al direct magnifieke uitzich
ten op de Boekit Toenggoel, die je
van Bandoeng uit, nooit zo majestueus,
en "ten voeten uit", kan zien.
Dan weer klimmen, en klimmen, en
k-l-i-m-m-e-nen het uitzicht, nu
ook naar het westen, naar de vlakte
van Lembang, en de Tangkoeban Pra-
hoe, en de Boeranggrang, wordt steeds
wijdser.
Dan nog een héél steil stukje, waarbij
een oud vrouwtje, die voor me uit
klimt, met haar kleindochter, en die
nogal zwaar beladen is, voor een mo
rele opkikker zorgt.
En dan beginnen de prachtige aanplan
ten van Pinus Mercusii, of zegt U maar
gewoon "tjemara", die hier gelukkig
nog dicht op elkaar de heuvelruggen
bekronen. Het pad wordt langzamer
hand horizontaal, en het is daar heer
lijk wandelen. Overal kleine beekjes,
met het gefluister van stromend water;
en bóven, het geruis van de tjemaras,
en de blauwe lucht; en de schaduw
plekken op het paden dan ineens,
om een hoek, het fantastische wijdse
uitzicht op de hele vlakte van Ban
doeng, met recht tegenover me de
Goentoer, en dan daarnaast al de an
dere trouwe wachters, die de vlakte
al bewaken en beschutten, sedert de
ochtend dat Sangkoerianq door de op-
komande zon achterhaald, in woede
zijn prahoe" om-schopte, en de dam
in de Tjitaroem weer verwoestte.
Héérlijk is het daar, op dat bospad, en
het enige wat nog ontbreekt, zijn de
vogels. En dat is iets, wat in Indone
sië op het ogenblik vrij onrustbarend
is: er zijn veel en véél minder vogels
dan vroeger, en helaas hebben ook
hier vermoedelijk insecticiden hun kwa
lijk werk gedaan; al hebben zij waar
schijnlijk de rijstproductie wel bevor
derd.