EEN SMOKKEL PERKARA [PÖÏRRIE Op 15 augustus was het voorbij. Biok A van het interneringskamp Poeloe Brayan bij Medan gonsde als een bijenkorf waar een volk op punt staat uit te zwermen. Er was ook wel reden voor onrust, want bij het smokkelen was de Javaan Kromo door de buitenwacht gepakt en naar t jappenkantoor gebracht. De smokkelwaar was juist "binnen" en je kon er op rekenen dat de Jap 't er niet bij zou laten zitten en huiszoekingen zou doen. Dat smokkelen dateerde eigenlijk al van af 't begin van de internering. De meeste kampbewoners hadden een va liesje met de meest urgente benodigd heden mee mogen nemen. Meestal kreeg men een half uur (of korter) om gepakt en gezakt te zijn voor 't trans port. Er waren de nodige chabar an- gins aan vooraf gegaan, o.a. dat 't af gekeurde koeliekamp van de D.S.M. zou worden gebruikt als internerings kamp voor vrouwen en kinderen. Aan vankelijk had men 't als een misplaat ste grap aangehoord. Onzin! 't Kamp was onbewoonbaar verklaard voor de koelies en reeds grotendeels ont ruimd. 't Zou toch ondenkbaar zijn dat de Jappen daar Hollandse vrouwen en kinderen zouden interneren! Maar al gauw verhuisden de eerste gezinnen naar 't nieuwe "lustoord". Ze kregen een kamer van 3 bij 3 meter voor 4 personen. En daar zaten ze dan, de vrouwen en kinderen, met hun luttele bagage, in een leeg vertrek, geen bed, geen tafel, geen stoel, niets!! Na de eerste schrik, wanhoop en ver ontwaardiging kwam hier al gauw ver andering in. Eri toen bleek dat die vrouwen wel tegen een stootje konden en zéér inventief, uitermate geraffi neerd en vooral bijzonder strijdvaardiq waren. Een groot pluspunt van 't kampleven was, dat alle bevolkingsgroepen door elkaar werden gemixed, dat we alle maal even berooid waren, dat we alle maal wandluizen hadden en dat alle laagjes vernis al heel rap verdwenen. Je leerde elkaar met andere ogen zien, er werden andere maatstaven aange legd. 't Bleken vooral de Indische vrouwen te zijn, die van onschatbare waarde waren bij 't leggen van contac ten met de buitenwereld. In de kortst mogelijke tijd was er nl. een levendige smokkelhandel ontstaan met de Java nen die nog het blok tegenover blok A bewoonden. Ook kwamen veel oude bedienden hun vroegere njonja's te hulp in de ellende. Over de kawat kwa men hele inventarissen 't kamp binnen, ledereen had weldra een slaapbank, een tikar of matras, een kussen; er kwamen tafels en stoelen, etc. kortom 't kamp werd min of meer "bewoon baar". De bestellingen werden vanuit blok A 's middags opgegeven aan een Javaan, die ogenschijnlijk in volle gemoeds rust z'n strootje zat te roken. En de "njonja" zat op de galerij te kipassen bij een arang vuurtje. Men kon zich geen vreedzamer tafereel voorstellen. De overdracht geschiedde tijdens 16 zonsondergang op een plek, waar in 't prikkeldraad een groot gat was ge maakt, achter bij blok A. De dames waren wel zo wijs om nooit hun eigen naam te gebruiken, maar een schuil naam op te geven. Zo was er een "Mim Sjaan", een "Mim Marie", een "Mim Marjan" en nog meer van deze figuren, die zich met veel flair, mede om de verdiensten en het> avon tuur, terwille van hun kampgenoten in dit gevaarlijke bedrijf gestort hadden. In 't begin was men erg voorzichtig. Maar toen 't zo goed en gemakkelijk ging, werd men steeds brutaler, totdat nu de Javaan Kromo was gepakt. Op het Jappenkantoor werd Kromo eerst goed afgetuigd, waarna hij los liet dat de naam van de njonja "Mim Marjan" was. 't Boek met alle namen van de geïnterneerden werd er bij ge haald, maar hoe de Jap ook zocht, ner gens stond de naam van "Mim Mar jan". De bewaker, die Kromo op he terdaad betrapt had, stelde voor naar blok A te gaan, dan kon Kromo de vrouw zelf aanwijzen en bovendien wist hij (de bewaker) ook wel hoe die njonja er uit zag. De Jap vond het een uitstekend idee en gelastte Kromo om te volgen. En daar gingen ze, overeen komstig rang en stand: voorop de Jap, dan de bewaker en vervolgens Kromo. Toen 't stel bij blok A aankwamen was er niets aan te merken; men was z.g. druk doende met huishoudelijke bezig heden. ledereen was present, want na tuurlijk wilde men de afloop van de perkara meemaken en zo mogelijk de Jap en de bewaker dwars zitten. Mim Marjan was inmiddels - met de buit - in één van de latrines gevlucht en beleefde daar misschien wel de meest angstige momenten van haar leven. Desgevraagd wist natuurlijk niemand van 't bestaan van een Mim Marjan af; ze woonde zeker in een ander blok. En smokkelen? Neen, hier werd niet ge- IO O O smokkeld, niemand die daar ooit van gehoord had. Stel je voor zeg, Smok kelen!! Je moest 't lef maar hebben!! De Jap begreep wel dat hij geen stap verder kwam en besloot de kamers te doorzoeken, 't Perceel bestond uit een stuk of wat blokken van vier kamers (twee voor, twee achter). Tussen twee blokken was een gangetje, 't Drietal ging kamertje in, kamertje uit, gange tje in, gangetje uit, steeds in dezelfde volgorde: voorop de Jap, dan de be waker en tenslotte Kromo, die gehoor zaam volgde. Maar Kromo bleek ach teraf helemaal niet zo volgzaam te zijn. Toen de optocht dichtbij het smokkel gat gekomen was, ging de Jap het gangetje in, gevolgd door de bewaker, maar Kromo verdween in de invallen de duisternis door het gat in de kawat. De Jap was razend, maar de bewaker zei dat hij die Mim Marjan wel alleen kon vinden, zo niet vandaag, dan toch zeker wel morgen, ledereen was tij dens de huiszoeking 't toonbeeld van onschuld en onwetendheid, maar de spanning was om te snijden. Tenslotte gingen de twee mannen te rug naar het Jappenkantoor. Mim Mar jan werd uit de latrine verlost en de buit met de meeste spoed gedistribu eerd. Nu was Mim Marjan een zeer char mant Indisch vrouwtje, met lang gol vend haar. Bovendien beschikte ze over een flinke dosis brutaliteit en lef en was ze een geboren toneelspeel ster. Een week lang kwamen de Jap en de bewaker naar blok A om Mim Marjan te zoeken en elke dag ver scheen de gezochte in een andere metamorphose vlak voor de beide mannen. Eerst kwam ze als een schoolmeisje, met een kort jurkje aan en een strik in het haar en een springtouw. Al touwtje springend passeerde ze de bewaker rakelings. De volgende dag had ze een lange peignoir aan, 't haar strak naar achter met een bandeau, een sigaret in een pijpje tussen de helrood geverfde lip pen. Met half dicht geknepen ogen zat ze de twee mannen aandachtig te be kijken. Vervolgens was ze als Indonesische gekleed, met sarong en kabaja, 't haar in een wrong in de nek. Toen de Jap kwam was ze druk doende 't a- rangvuurtje aan te kipassen. De dag daarop was ze als een Hollandse da me gekleed, 't haar met een scheiding in 't midden en een vlecht om 't hoofd. Dan weer had ze 't haar in een hoofd doek en een kleurloze opoe jurk aan; of ze was een kokette teener. Zo was ze elke dag voor de bewaker onher kenbaar. Onnodig te zeggen dat ie dereen genoot van de komedie en be reid was om de benodigde kledij te verstrekken. Van het Javaanse blok uit werd de gang van zaken ook nauwlettend ge volgd. Toen de Jap en de bewaker na een week vruchteloos zoeken van ver- (lees verder volgende pagina, onderaan)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 16