Daendels9 Grote Postweg
door Dr. H. J. de Graaf
Daendels nam dit besluit, zonder zijn
Raad van Indië te raadplegen, "ge
bruik makende van de door Z.M. den
Koning (Lodewijk Napoleon, de broer
van de Grote) hem verleende magt om,
bij absentie van de Raad, geheel al
leen besluiten te kunnen nemen". In
derdaad was de Raad absent, en de
Gouverneur-Generaal reisde ergens in
Midden-Java. Daendels kon de Raad
van Indië dus negeren.
Dit eerste besluit betrof slechts het
weggedeelte tussen Buitenzorg en Tji-
saroea tot aan Karang Samboeng, op
Geen werk van Daendels heeft zoveel bijgedragen tot zijn roem als de Grote
Postweg. Doch tevens heeft deze merkwaardige prestatie tot veel kritiek op
deze geweldenaar aanleiding gegeven. Immers, zijn grote administratieve her
vormingen, waarin hij de door hem verafgode Napoleon navolgde, zijn bijkans
vergeten, omdat men er aan gewend is geraakt en ze als de gewoonste zaak
van de wereld is gaan beschouwen, terwijl de 900 kilometer lange weg als blij
vend monument tot ieder is blijven spreken.
Toch werd deze grote heirbaan uit
bittere noodzaak aangelegd. Daar de
Engelsen de oceanen beheersten, ook
de Javazee, en geen Nederlands es
kader hun die konden betwisten of
hun landing beletten, was men voor
het vervoer uitsluitend op Java's land
wegen aangewezen. Nu ontbraken die
weliswaar niet geheel, vooral niet tus
sen Batavia en Buitenzorg, doch de
toestand dezer verkeersaderen was
meestal zodanig, dat zij voor een snel
en vlot transport, vooral in de regen
tijd, volslagen ongeschikt waren.
Deandels had dit zelf ervaren bij zijn
eerste grote tocht over Java, toen hij
van Buitenzorg naar Semarang reisde.
Hij vertrok op 29 april 1808 uit zijn re
sidentie en kwam pas na 12 dagen, op
11 mei in de handelsmetropool van
Midden-Java aan. Daar hield hij de
grote conferentie met de regenten uit
38 regentschappen, waarop hij de be
ginselen van zijn bestuur ontvouwde:
de Inlandse regenten geen vrienden
of bondgenoten meer, doch dienaren,
ambtenaren eens Konings. De brave
bupati's moeten toen wel sterk onder
de indruk der flonkerende ogen van
deze maarschalk en gouverneur-gene
raal gekomen zijn, hetgeen hun latere
bereidheid om zijn bevelen stipt op te
volgen afdoende zou verklaren. Maar
reeds halverwege zijn reis, op 5 mei
1808 had hij het eerste besluit uitge
vaardigd ter verbetering van de grote
weg van West naar Oost. Als men dit
bevel in het Plakaatboek van Neder-
landsch-lndië deel XII I naleest, kan
men tevens zien, hoe de maarschalk
zich de uitvoering van het reuzen
werk gedacht had.
Hij begint met de redenen op te som
men, waarom hij het wegenstelsel wil
de verbeteren:
1e. het ontbreken van bruikbare wegen
was nadelig voor de koffie- en andere
cultures, zowel voor "den lande", als
voor de ingezetenen, dus de "Inlan
ders", zoals men toen zei. Reeds de
geringste transporten waren enorm
kostbaar.
2e. om dezelfde reden liep de kolonie
groot gevaar in handen der Britten te
vallen. Wanneer onze troepen op één
"poinct door den vijand wierden ge-
attacqueert", zouden hun kameraden
"van de andere gedeeltens van 't ei
land niet derwaards kunnen worden
getransporteerd".
Vooral dit laatste argument is duidelijk.
Java, met zijn lange, vlakke noordkust
is gemakkelijk vanuit zee aan te tas
ten door een tegenstander, die de zee
beheerst. Dat hebben we in 1942 ook
gezien.
de grens van Tjirebon, hoewel blij
kens de inleiding, Daendels' plannen
veel verder gingen dan de Preanger.
Geheel Java zou van de aanleg profi
teren, doch er ook voor moeten wer
ken. De bewoners der aan of bij de
weg gelegen desa's dienden hiertoe
hun beste krachten in te zetten, doch
pas na afloop van de rijstsnit of kof-
fiepluk, dus in de slappe tijd der ta
ni's. Ook behoefden zij niet aan het
gehele traject te arbeiden, doch enkel
aan die gedeelten, welke enkel ver
breed of verbeterd dienden te worden.
Immers, op sommige plekken moest
het wegtracé gewijzigd worden, recht
getrokken of verkort, terwijl elders de
terreinsgesteldheid, b.v. bergen, bij
zondere moeilijkheden opleverde, b.v.
de Megamendoeng, de Poentjak op de
grens van de residenties Buitenzorg en
Priangan. Daartoe werden een duizend
tal z.g. boedjangs gehuurd. Onder dit
woord verstaat men wel gewoonlijk
een vrijgezel, doch het kan ook boe
renknecht, dagloner of koelie beteke
nen. Deze koelies werden op Java ge
huurd en voor hun loon werd een
30.000 rijksdaalders uitgetrokken. Het
zware, bijzondere werk bleef dus voor
deze extra werkkrachten bestemd.
Hetzelfde systeem vinden we ook te
rug bij de aanleg van een volgend ge
deelte, nl.dat in de residentie Pekalon-
gan, waartoe reeds op 27 mei d.a.v.
besloten werd. Ook dit werd weer ge
heel door de bevolking in herendienst
tot stand gebracht uitgezonderd een
moeilijk stuk bij de "hoogtens van
den berg van Padang" Batang?)
Daar dit minder hoog en steil was
dan de Megamendoeng, werden er
slechts 2000 rijksdaalders voor ter be
schikking gesteld, "om daaruit deze
buitengewone daggelden te voldoen"
Ook deze daggelden waren voor extra
zwaar werk bestemd.
Jammer, dat in het Plakaatboek, waar
aan wij deze besluiten ontleenden, de
bevelen omtrent de verdere wegaan
leg ontbreken. Slechts wordt gezegd,
dat ook in de andere prefecturen (re
sidenties) de prefecten ingeschakeld
wérden. Men zal daar dus op soortge
lijke wijze te werk zijn gegaan. Slechts
horen we iets over het Tjirebonse, tus
sen Karang Samboeng en Losari. Daar
zou de wegaanleg geen extra kosten
met zich meebrengen, ten eerste om
dat het terrein geen bijzondere moei
lijkheden door bergen en dergelijke
aanbood, en ten tweede omdat daar
al verschillende bruikbare wegen be
stonden, net als in de Bataviase Om
melanden.
Men zal zich afvragen, waarom nu
juist een weg over de Poentjak be
raamd werd. Was het niet veel een
voudiger de weg noordelijker, door de
vlakte aan te leggen? Inderdaad, doch
dan zouden de talrijke noordwaarts
stromende rivieren van bruggen die
nen voorzien te worden, een kostbaar
werk, waarvoor men geen herendienst
plichtigen kon gebruiken. Vandaar een
zuidelijker route, over de Megamen
doeng.
Men kan daarom niet zeggen, dat het
plan onredelijk is opgezet. Natuurlijk
was het voor de ingezetenen verre
van aangenaam in de rustige tijd voor
herendiensten te worden opgeroepen.
In plaats van rustig in de kampong een
strootje te zitten roken, moesten ze
hard aan de weg sjouwen, al was het
dan ook in hun eigen belang. Van dit
laatste was Daendels vast overtuigd.
Daar deze "verbetering der wegen in
de gevolgen tot eene werkelijke ver-
ligting van den gemeenen Javaan" zou
strekken, "heb ik vermeend denzelven
als eene buitengewone taak, zonder
kosten van het Gouvernement, naar
billijkheid daarmede te kunnen be
lasten", zo schreef de gouverneur-ge
neraal op 12 november 1808 aan de
Minister van Koloniën. Doch of de
brave tani's van die nuttigheid voor
hen zelf dadelijk overtuigd waren,
blijft natuurlijk een open vraag.
Thans komt de vraag aan de orde: