Vorstelijk bezoek voor mijn Grootvader Die lieve meisjes uit Indië! Men raakt eigenlijk nooit uitgekeken op die prachtige sarongs en die élégante kabaja's waarvan de kant en het heldere wit het meest geraffineerde accent op vrouwelijkheid legden. En dat wisten de draagsters toen niet eens. De twee heren op dit thee-uurtje buiten (in Trawas) waren de heren F. Ch. Meyer (staand) en de heer Roosté of Roesté met links zijn vrouw en waarschijnlijk daarnaast een dochter. Wie de andere dames zijn wist inzender van de foto niet. U wel lezers? Wat u wel moet weten: in het Volkenkundig museum "Nusantara" in Delft, is een tentoon stelling ingericht van deze oude kleding en alles wat daarbij gedragen werd. Ook de meubels uit de tijd van onze grootouders. Gaat u er met kennissen naar toe en praat ge zellig na over tempo doeloe! Tot 3 januari duurt die expositie. Het Museum ligt aan het St. Agathaplein, tegenover de kerk. (zie adv. elders) In mijn jeugd, ik spreek van zo'n 60 jaar geleden, was alles wat met het Solose Hof te maken had, één en al pracht en praal. Als de Soesoehoenan uitreed om een rijtoertje te maken, deed alles mij aan een sprookje denken. Zowel de Sultan van Djocja en de Soesoehoenan van Solo heb ik zien voorbijtrekken en het maakte beslist een grote indruk op mijn kindergemoed. Nu was het zó, dat mijn grootvader een goede vriend van de Soenan was. Hij kwam ook vaak aan het Hof. Ik herinner me nog het verhaal van mijn moeder, hoe haar eerste kennis making aan het Hof verliep. Zij kwam als tweede luitenantsvrouw tje uit Holland aan, in een voor haar vreemd land, waarvan ze de taal niet verstond. Bij de eerste de beste ge legenheid zou ze dan door mijn groot vader aan de Soenan worden voorge steld. Mijn vader kende hij al. Eindelijk was het zover. Enigszins ach teraf en verlegen stond ze bij deze gelegenheid te wachten tot mijn groot vader de kans zou krijgen om haar aan de Vorst voor te stellen. De Soenan, agressief en voortvarend als hij was, had plotseling zijn oog la ten vallen op deze vreemde vrouw, die hij nog niet kende. Ze viel nogal op. Zo blank en blozend. Regelrecht uit Holland en nog niet getekend door de tropenzon. Zonder zich ook maar aan iets te sto ren, stoof hij op mijn moeder af, greep haar bij de arm, trok haar naar voren en riep luid: Ini, bini sapa? Ini bini sapa?" Ja, tact en verfijnde manieren waren niet bepaald zijn sterkste kant. Hij kon soms raar uit zijn hoek komen. Mijn moeder schrok zich inmiddels wild. Bovendien verstond ze hem ook niet. Gelukkig dat mijn grootvader de Soenan had zien wegstuiven. Hij was tegelijk ter plaatse, ging tussen hen in staan en duwde mijn moeder achteruit. Zachtjes zei hij: "Maak, dat je weg komt!" Daarna begon hij de Vorst op een welsprekende manier te vertellen, dat dit zijn schoondochter was en dat hij nog geen kans had gezien haar officieel aan hem voor te stellen. Later, toen de Soenan weer gekalmeerd was, kreeg alles weer zijn normaal verloop en werd ze dan toch officieel voorge steld. Ik zal ongeveer vijf jaar oud geweest zijn, dat ik bij mijn grootouders lo geerde. Mijn moeder moest een ope ratie ondergaan en mijn vader zat nog op Ambon. Mijn grootvader was in middels al gepensioneerd Majoor van het KNIL en had het beheer op zich genomen van een koffietuin, in de buurt van Solo; "Solem" heette de onderneming en het lag aan een spoor lijntje. Voor mij was het een heerlijk oord. Een enorme tuin met alles erin en een kast van een oud Landhuis. Alle mo gelijke dieren, vooral paarden en twee jonge casuarissen, met wie ik om het hardst rende, als we een rijpe mangga op de grond hoorde ploffen. Meestal verloor ik het, want ik was bang voor die rare vogels met hun grote poten en snavels, die zó maar de mangga naar binnen slokten. Op een dag was alles in rep en roer. De Soesoehoenan had aangekondigd, een bezoek te willen brengen aan zijn grote vriend, mijn grootvader. Mijn grootmoeder kreeg haar handen vol met het regelen van alles. In de grote achtergalerij werden lange tafels geplaatst voor het hoge bezoek en de eetpartij. Want een uitgebreide rijsttafel hoorde erbij. Aan de voorkant van het huis werden een paar kamers ingericht voor de vrouwelijke konin klijke gasten, want de Soenan zou en kele van zijn vrouwen meenemen, met haar gevolg. Mijn grootmoeder werd met de ver zorging van de dames belast, terwijl mijn grootvader in de achtergalerij de honneurs waarnam. Hier werden geen vrouwen toegelaten. Mij was op het hart gedrukt beslist uit de buurt te blijven. Maar U begrijpt wel, dat mijn nieuwsgierigheid mij vaak te machtig werd en mij tot vlak bij de hoge gas ten bracht, die overigens geen aan dacht schonken aan dat kleine, magere kind, dat ik toen was. De hele bevolking liep uit toen het treintje binnenstoomde in het kleine stationnetje. Het lag vlak bij het huis en bij gebrek aan voertuigen, moest het hele gezelschap lopen. Een lang zaam voortbewegende kleurige stoet. Voorop de Soenan met zijn attributen en dienaren. Daar achter de hoge da mes met haar gevolg. Allen zwaar ge sluierd, althans de vorstelijke vrou wen. Een pracht van een optocht, dat zich over het kleine landweggetje voort bewoog. Een sprookje gelijk. Met mijn grootvader, ook al in vol ornaat, als gastheer. De heren werden naar de achtergalerij geleid en de dames verdwenen met veel gesnater, in de voorkamers, waar ze bleven tot hun vertrek en daar ook voorzien werden van alles wat ze no dig hadden. U begrijpt, dat ik zoveel mogelijk pro beerde alles van dichtbij te bekijken en werd nog door mijn grootmoeder zenuwachtig weggejaagd, omdat 4k in de kamers van de dames gluurde, toen de deur openstond. Na afloop ging het gehele gezelschap in dezelfde volgorde weer terug naar het stationnetje, waar de speciale trein van de Soenan op hen wachtte. Later hoorde ik, dat de Vorst zeer te vreden was geweest over de ontvangst op "Solem". Zeer tot opluchting van mijn grootouders, want wat hen te beurt was gevallen was beslist een hele eer geweest. Op deze manier had de vorst laten blijken, dat hij de vriendschap van mijn grootvader op hoge prijs gesteld had. A. M. E. ZIESEL-SCHMIDHAMER 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 20