J. L. Nommensen, die zich onder de
Bataks vestigde en hen tot het Christen
dom bracht.
kende binnenland binnen.
Het droevige resultaat van hun geest
driftig pogen kunt U vooreerst nalezen
in het eerste courantenbericht uit die
tijd, dat mij onder de ogen gekomen
is, tw. het bericht in de Javasche Cou
rant van 10 september 1834, dus een
twee-en-een-halve maand na het dra
ma. Nemen we aan, dat de droeve tij
ding met de toenmalige hulpmiddelen
een tiental dagen nodig had, om Bata
via te bereiken, dan krijgt men niet de
indruk, dat de redactie van dit min of
meer officiële blad zich erg gehaast
heeft, om de ramp wereldkundig te
maken. Men vindt het bericht afge
drukt onder de "In-officiële berichten"
Deze volgden natuurlijk op de "Of
ficiële Berichten" meestal verordenin
gen of bekendmakeningen, die van het
Gouvernement uitgingen.
Dan volgden de "In-officiële Berich
ten", die meestal een allegaartje vorm
den. Dit waren soms tijdingen uit Ne-
derlandsch-lndië, die de redactie de
moeite waard vond, doch men mist
daarbij bijna volkomen de oorlogsbe
richten omtrent de strijd, die destijds
al jaren lang tegen de Padri's in de
Padangse Bovenlanden gevoerd werd.
Meestal waren het uitknipsels uit Eu
ropese bladen, die per zeepost (een
andere was er niet) Batavia bereikt
hadden. Daarop volgden aankondigin
gen van venduties, aangekomen of te
vertrekken schepen, advertenties en
dgl. meer. Men was met zo'n krant in
vijf minuten klaar. Doch op 10 septem
ber kwam dan als enig in-officiëel be
richt het verhaal der gebeurtenissen
in Tapanuli voor. Dit luidde als volgt:
"Een dezer dagen van Padang ontvan
gen berigt deelt het treurig uiteinde
mede van de Noord-Amerikaansche
zendelingen Henry Lyman en Samuel
Manson in de Batta-landen, benoorden
Tappanoeli, grenzende aan de Achinee-
sche rijken. Bericht was dat de
beide zendelingen in het begin van
Junij over Nias naar Tappanoeli ver
trokken, met het doel, om in de ge
noemde landen door te dringen, eene
onderneming, die hun op grond van de
bekende woestheid van de volksstam,
die zij zich voorstelden te bezoeken,
van onderscheide kanten werd afge
raden. De 28ste der genoemde maand
bevonden de reizigers zich op weg in
de kampong Sakka, tot de bedoelde
landen behoorende, en waren zij hal
verwege van dezelfve nog door vijf
gewapende Batta's aangesproken, die
hen onder waarschuwing, dat bij het
verder doordringen, hunne levens ge
vaar konden loopen, de welgemeende
raad gaven, om terug te keeren.
De togt werd evenwel onder het uit
reiken van eenige geschenken voort
gezet, doch de reizigers zagen zich
weldra 's namiddags omstreeks vier
uren door eene gewapende bende der
Batta's van ongeveer 200 man aange
vallen en de beide zendelingen, be
nevens een hunner bedienden, onder
gingen het afgrijslijk lot van door de
kannibalen vermoord en opgegeten te
worden. De overigen van het reisge
zelschap, zijnde Inlandse hoofden, gid
sen, tolken en bedienden ontkwamen
het gevaar door eene tijdige vlugt".
Veel levendiger is het verhaal, dat we
aantreffen in het boek "Sechzig Jahre
Batakmission in Sumatra", geschreven
door dr. Johann Warneck, de bekwa
me Missionsinspektor, die ook ,een
Bataks Woordenboek op zijn geweten
heeft. Ik heb zo'n 40 jaar geleden het
voorrecht gehad, deze prettige man
eens door Oud Batavia rond te leiden,
waarbij wij ook de kans kregen om
een Moslimse avondgodsdienstoefe
ning in een moskee aan Molenvliet bij
te wonen. Doch ongetwijfeld heeft de
ze Johann Warneck voor de marte
laarsdood der beide Amerikanen geput
uit een boek zijns vaders, Dr. G. War
neck, "Nacht und Morgen auf Sumatra
oder Schilderungen und Erzahlungen
aus dem Heidentum und der Mission
unter den Battas", Barmen 1872.
Deze redacteur der "Allgemeine Mis-
sionszeitschrift" had een vlotte pen,
stond dichter bij de feiten dan zijn
zoon, en zal ook berichten van Bataks
in zijn beschrijving der gruweldaden
verwerkt hebben. Wij houden ons dus
aan hem
Hij vertelt dan, dat in het voorjaar van
1834 het Bostonse Zendingsgenoot
schap haar eerste "Boden" uitzond,
Manson en Lyman. Nadat ze eerst
enige naburige eilanden, zoals Nias,
bezocht hadden, maakten zij zich in
juni van dat jaar op, om de vrije Ba-
taklanden binnen te dringen. In Padang
troffen zij nog steeds zendeling Ward
aan, die hun ried, zich te wapenen,
al was het alleen maar om het wild ge
dierte. Aarzelend gingen zij hiertoe
over, maar in zijn laatste brief schreef
Lyman, liever zijn eigen leven te willen
opofferen, dan een zijner medemen
sen daarvan te beroven. Zij trokken
dus onvervaard het binnenland in, ver
trouwende, naast op God, op de vrij
gunstige ontvangst, die zijn Engelse
voorgangers ervaren hadden. In korte
dagmarsen van 3 Duitse mijlen trokken
ze door het woeste gebergte verge
zeld door een tolk, een bediende en
enige draagkoelies. Ze stopten soms
in kleine Batakdorpen, waar de in
woners hen omringden en betastten. Ze
hadden nog nooit blanken gezien! Een
Radja, die ze ontmoetten, waarschuw
de hen voor verder trekken. Hij bood
aan hun komst aan te kondigen. Pas
na ontvangst ener geruststellende
boodschap zouden zij verder kunnen
reizen. De missionarissen achtten dit
echter overbodig. Ten onrechte even
wel, want verscheidene Radja's uit
Silindoeng hadden zich reeds verbon
den, om de vreemde indringers te we
ren. Zij voorzagen, en vreesden, een
Europese inmenging, wat natuurlijk op
een misverstand berustte.
's Avonds 28 juni 1834 stieten de on
verschrokken reizigers op een soort
blokhuis dat door vele gewapenden
bezet was. Op 100 meter afstand hiel
den ze halt, legden hun wapens af en
stuurden de tolk vooruit. Juist was
deze bii de versterking aangekomen,
of een 200 Bataks stortten zich op de
zendelingen, van opzij. De koelies
wierpen hun lasten neer en vluchtten.
Ook de tolk ging er vandoor. Schreeu
wend en met hun wapens zwaaiend
renden de Bataks op hen aan. De ont
wapende zendelingen gaven te ver
staan, dat de Bataks even moesten
zwijgen, opdat men met hen zou kun
nen praten. Lyman zond zijn trouwe
dienaar si Jan uit, om de weggelopen
tolk te halen, doch deze bleek on
vindbaar. Toen si Jan terugkeerde
hoorde hij een schot en zag zijn
meester vallen.
De Bataks jubelden en wierpen zich
nu op Manson, die zij met hun speren
doorboorden. Ook de kok werd inge
haald en neergeslagen. Si Jan echter
wist de rimboe te bereiken en vluchtte
door naar Sibolga.
"Die Leichname wurden von den Mör-
dern verzehrt", zo besluit Warneck Sr.
zijn verhaal.
Met de moordenaars is het intussen
ook zeer slecht afgelopen. Acht jaar
na de wandaad, kregen zij twist met
een naburige Radja Oggsuara van Hu-
ta Peja over de buit. Hij deed een aan
val op hun dorp, verwoestte het gro
tendeels en verstrooide de bewoners.
Slechts drie huizen bleven bestaan.
Vele Bataks, ofschoon heidenen, be
schouwden deze tuchtiging als een
godsoordeel, een gerechte straf voor
een ernstige misdaad.
Trouwens, ook met de hoofdschuldige,
Radja Panggalamei van Sikakkas, is
het niet te best afgelopen. Jaren later,
toen het heidendom in de Bataklanden
reeds op de terugtocht was, heeft de
grote missionaris Nommensen, die toe
vallig net in het jaar van de moord ge
boren was, vanuit zijn standplaats Si-
lindong een speurtocht ondernomen
naar deze Radja, die zich niet
liet zien. Toen hij zijn woonplaats,
(lees verder volgende pagina)
16