DE TJEMARALAAN VAN MALEBARI door EMS I. H. VAN SOEST Elke ochtend gedurende de negen jaar dat wij op de onderneming woonden, begroetten zij ons: de slanke tjemara's met hun sierlijke, in de wind wuivende groene pruik. Als het hard waaide ging er een fluittoon door hun kruinen, die mijn moeder deed opmerken: "Precies een trein." In 1911 verscheen er bij de firma Mottmann een bundeltje gedichten van haar. Ze schreef ze in een groot schrift met kartonnen kaft in paarse inkt. Haar handschrift was uitermate sierlijk. "Mooie Laan" was een ode aan de tjemara's. 's Ochtends bij het morgengloren Als ik voor me henen staar Kunt ge me steeds opnieuw bekoren Fiere bomen naast elkaar! In nevelenkleed of zonnetooi Tjemara's, ik vind u immer mooi! Uw naalden zijn als haar zo fijn Alsof het zijden draden zijn Tot 1917 stonden er aan weerszijden coniferen, machtig met hun dikke stammen. Maar de tornado van 1917 die ons Malebari teisterde deed ze als lucifershoutjes knappen, terwijl de buigzame tjemara's vastgeworteld ble ven staan. Elke dag lokte het avontuur van die laan! Ik rende tot aan de bocht en bleef daar op de uitkijk staan. Wie zou er aan de grens met Melambong komen opduiken? Dan kon ik terugrennen naar de Lodji om het nieuws te melden. De ene keer was het een Noorse Heilssoldaat, die in Salatiga had ge hoord dat zonsondergangen in de ber gen onvergelijkelijk waren en dat een koude neus hem zou opknappen. De andere keer een leider van de padvin ders, die vergunning vroeg met zijn troep te kamperen. Paardegetrappel. en een compleet regiment cavallerie, de berijders met de grote bruine bam- boehoeden aan één kant opgeslagen. Ze stonden de ene keer onder com mando van mijn aangetrouwde neef Colthoff, de andere keer onder die van zijn zwager Van der Sluys Veer. "Klap pers plukken! Moerbei op brandewijn!" Koortsige bedrijvigheid en dan lesten de mannen dankbaar hun dorst. Of een rijtuig klikklakte de laan in met lo- gé's uit het smoorhete Semarang. Soms vergaten ze het grote verschil in klimaat. Zo ging er eens een gast direct bij aankomst naar onze badka mer en siramde zich met het ijskou de water over zijn betranspireerde lichaam. Gevolg: longontsteking. Romances bloeiden op in die laan. Een jong meisje te paard, vergezeld door een employé van ons buurland Melambong. Ónze gasten moesten die onderneming altijd passeren en de heer Van Sandick had voor escorte gezorgd. Het werd liefde op het eerste gezicht en de employé kwam heel vaak vragen hoe het met zijn bescherme linge ging. Totdat een woedende mama helemaal uit Semarang kwam, haar dochter een oorvijg gaf en mijn moe der de heftigste verwijten deed. Zo'n jongmens verdiende toch veel te wei nig! Snikken, tranen, vertwijfeling het rijtuig maakte rechtsomkeert met de dochter, die in Semarang enige da gen huisarrest kreeg. De tjemara's wa ren ook getuige van het leed van de afgewezen minnaar. Een reeds verloofd paar daarentegen kwam hun geluk "naar boven dragen" en dwaalde hand in hand door laan en tuin. Ik zie ze nog na zo'n wandeling uitrusten op ons plat. Of liever, zij lag gracieus op de rotan bank in kimono, De voormalige theegoedang (waar in 1911 een rondreizende "bioscope" voor het per soneel een voorstelling gaf, o.a. van de pluk van ananas!) door mijn vader omgebouwd tot employé's woning. Tijdelijk heb ik hierin gewoond. Het was een zeer ruim huis met prachtig gezicht op de tjemaralaan. Het lag iets lager dan het huis van mijn ouders. Aan de rand van diepgelegen theetuinen. Reuzebegonia's in de perken. terwijl hij bij haar knie zat en wérkte... hij manicuurde haar kleine en fijne han den. Toppunt van galanterie. Dan waren het weer de jongedames Smit Sibinga, wier vader ook een land bezat. Hij sprak bij voorkeur Frans en de dochters noemden hun neef "mon cousin". Hun vriendin Annie van Sant- wijck rookte!! Daar keek ik naar met gloeiende jaloezie. De broers die me elke peuk uit de hand sloegen zaten daarbij en verboden haar niets! Deze glimp van emancipatie deed me zo'n vijftien jaar later nog wat, toen ik zelf een sigaret opstakin zo'n lang pijpje geklemd. In die laan ontmoette ik ook de ver schillende tuinemployé's. Daar had je meneer Carius, die een klein snorretje had en over wie ik mijn ouders hoor de zeggen: "Zijn njai zorgt goed voor hem." Hij zei heel dikwijls "Bij ons in de Preanger". Soms hinderde dat mijn vader. "Midden-Java is ènders, maar niet minder," herinnerde hij hem. Me neer Carius luisterde graag, als mijn broer Jan de gramophoon met hemels blauwe horen afdraaide. Hij had ook een stopwoord: "Hoe noemt u dat ook weer?" en dat gebruikte hij ook toen er een plaat weerklonk in een echte Cockneystem. "I don't care if the Mormons come" "Stopwoord", dat zijn toch die mensen die zoveel vrouwen hebben?" Wie zou toen voorspeld hebben dat ik eens in Salt Lake City, Utah, een neef zou bezoeken die Mormoon was geworden. Met één vrouw evenwel. Dan was er een ander, met een hele dikke blonde snor, die mijn ouders bij zonder sympathiek vonden. Hij had een hondje, een witte poedel, Torry. Wij hadden ook een witte poedel, Jock. Spoedig was Torry meer bij ons thuis dan bij zijn baas, waarop deze zei: "Ik geef de hond graag aan uw dochter tje." Dus buitelden de honden om mij heen, evenals het jonge bokje, dat de gekste capriolen maakte, die me deden schateren. De tjemara's waren later getuige van mijn intense kinderver driet, toen Jock in een periode waarin hondsdolheid heerste, moest worden afgemaakt, omdat hij de Ronggoh ge beten had toen die hem wilde muil korven. Kwijnende Torry ging naar zijn baas terug. Mevrouw van Sandick had zo met me te doen dat ze me een terrier- pup zond, die we Boy Bodo noemden omdat hij niet zindelijk wilde worden. Ik bleef om Jock treuren en Boy Bodo was zo dom niet, of hij wist naar zijn oorspronkelijke onderneming terug te lopen. Er speelden zich ook tragedies af waarvan de hoge bomen getuige wa ren. Zo kregen mijn ouders een wan hoopskreet van een jonge vrouw, die 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 4