Didi in Holland TJALIE EN DIDI IETS MEER OVER MEVROUW A. G. DE GRAVE-TERWOGT :i;i.lllll!lilllllll!l:l!lli;!!lll!lllllllllllllllllli:il Nauwelijks een paar maanden in Ne derland (1954) of Tjalie had, zeer tegen zijn zin eigenlijk, alles door: politiek, cultuur, mentaliteit. Hij schreef voor diverse kranten en tijdschriften artike len, verhalen, felle critieken en kreeg zowaar in het Parool of de Groene Am sterdammer, ik weet het niet meer zeker, een "cursiefje". Onder de titel "Didi in Holland" analiseerde hij alles wat hem dwars of meezat. Scherp maar toch met een milde humor vaak, zoals onderstaand stukje over "Ko pen". Het frappante is, dat al deze opstellen, nu, 24 jaar later, geschreven hadden kunnen zijn. Want Nederland is in de loop van de tijd geen haar veranderd, beter geworden of afgeweken van de uitgestippelde route naar culturele, politieke of economische dieptepunten. Voor zover ik de artikeltjes van Tjalie heb kunnen uitknippen (meestal stopte hij alle kranten direct in de kachel) zal ik ze u af en toe laten lezen. Ik ge loof dat bijna niemand Didi gekend heeft, of vermoedde dat het Tjalie Ro binson was. Dat zwarte wajangpopje, gestoken in een lelijke broek verliet na een 30-tal verschijningen het Neder landse toneel. Hij begreep dat alleen het zoeken naar positieve waarden, het leven in Nederland dragelijk zou kunnen maken. Didi werd weer Tjalie en die maakte "Tong-Tong". L.D. MIIMIIIIIIIIillllllllllül KOPEN Didi weet niet of de mensen in Europa rijk zijn omdat ze zoveel kopen. Of omdat ze ko pen omdat ze zo rijk zijn. Waar het toe dient, weet hij eigenlijk niet. Want hij is in landen geweest, waar op duizenden en nog eens duizenden mensen maar een enkel winkel tje was. In Didi's land zijn buiten de grote stad de winkels rommelig en lelijk. Men komt er toch maar even om het hoognodige in te kopen. Misschien zijn de mensen hier van aanleg net zo. Daarom zijn alle winkels en paleizen of toverdozen of koekhuisjes van Hans en Grietje. Zij baden altijd in een zee van licht en etaleren hun onnodigheden altijd zó dat men ze plotseling nodig vindt. En als men alleen maar uitgaat om ge zellig te winkelen, komt men met een vracht dingen weer thuis. Wie daarom verstandig is, blijft thuis. En leest ad vertenties over de grootste opruiming aller tijden, waar men kledingstukken van 189 gulden krijgen kan voor 39. En assortimenten van broeken van voorheen 69 voor 19 gulden. Dan gaat men er toch wel op uit, zij het meestal te laat voor de goedkoop ste. Het vreemde is, dat alle kopers het weten en het toch altijd doen. Uit gaan en kopen. Zelfs mensen, die "al les hebben wat hun hartje begeert" blijven regelmatig kopen. Didi vraagt zich vergeefs af waar toch al die ouwe lampekappen blijven en kleedjes en tafeltjes en kleren (die een leven lang meegaan). Niemand weet het. Didi denkt ook wel eens, dat al deze kopers misschien alleen last hebben van lust tot begeren. Ook ziet hij wel dat van de meeste fraaie groen ten niets anders overblijft dan een uit gekookte flap. En van de fraaist ge sneden bouten en lapjes een bruin ding bij de sju. En dat door het bijko pen van meubels men op het laatst zó ingesloten zit, dat men het huis wel uit moet om een beetje beweging te heb ben. En dan loopt men vanzelf wel naar de winkelbuurten. En koopt weer. Dat kopen is een merry-go-round ge worden, ziet Didi wel. Maar ach, het leven is verder zo grauw en donker, de atoombom wacht op de hoek. In de draaimolen dus maar en gekocht wat we kopen kunnen. Het is de enige werkelijk onbedachtzame, kinderlijke en natuurlijke vreugde die er nog over is. T.R. In Moesson van 15 juli 1978 werd op p. 3 ter gelegenheid van het begin van de 23ste jaargang gewag gemaakt van het overlijden van mevr. De Grave- Terwogt, de leidende kracht van De Brug, waaruit TT is ontstaan. Zij was, als ik het goed heb, de we duwe van de econoom F. de Grave, bekend IEV-voorman en jeugdvriend van Du Perron. Evenals Du Perron overleefde De Gra ve de oorlog niet. Zijn vrouw zette zijn werk voort. In de turbulente na oorlogse jaren, toen de Indo méér dan ooit worstelde met zijn identiteit, en journalisten, wetenschapsmensen, politici en kerkelijke vertegenwoordi gers zich ten aanzien van de Indo en het Indo-vraagstuk pijnlijk-neerbuigend uitlieten, schreef mevrouw De Grave regelmatig in het IEV-orgaan "Onze stem". Zij schreef met de bewogenheid van een insider, introduceerde de term "Indo-volk" en pleitte voor een "Indo stamland". Zij stelde een daad door zelf naar Nieuw-Guinea te gaan, waar zij zich zeer begaan toonde met het lot van de zgn. DETA-jongens die, ge huisvest in grauwe barakken, onder pieer werkten aan wegenaanleg- en huizenbouw. Jongens, die tengevolge van oorlog en revolutie het nodige onderwijs had den gemist en in het "nieuwe vader land" Nieuw-Guinea opnieuw tussen wal en schip waren geraakt. Het was daar dat ik mevrouw De Grave voor het eerst ontmoette: een rijzige, blonde vrouw met een duidelijk Indische klankkleur in haar stem. Ogen die alert en onderzoekend de wereld inkeken. Ongeveer midden jaren vijftig verliet ze Nieuw-Guinea, omdat ze meende in Nederland méér te kunnen doen voor de zaak die haar zo na aan het hart lag. Dankzij haar aktiviteiten kwam hier het blad "Onze brug" tot stand, dat oorspronkelijk gericht was op de ontwikkeling van Nieuw Guinea. Ik had het voorrecht haar toen nog eenmaal te ontmoeten. In haar huis in de Franklinstraat, waar ook de admini stratie van "Onze brug" gevestigd was. Ik herinner me, dat we een levendig gesprek hadden over Sartre's visie op het antisemitisme. Maar dat is een ander hoofdstuk. Haar ideeën over een "stamland voor Indo's" zijn een droom gebleven. Maar haar bewogenheid en lotsverbonden heid waarmee ze opkwam voor een ontheemde en onbegrepen groep heb ben een onuitwisbare indruk op mij gemaakt. HAN VELDHUIJZEN 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 8