DE TUIN VAN MIJN PARADIJS
door EMS I. H. VAN SOEST
De tuin van mijn kinderparadijs werd bewaakt door twee reuzen: links de
Goenoeng Merapi met zijn telkens omhoogflitsende kolom van vuur en rook.
Recht vooruit het kolossale massief van de Goenoeng Merbaboe, de gedoofde
vulkaan. De namen hadden voor mij deze betekenis, hoewel ze misschien wel
fout zijn: Mer-API, de vuurberg, Merb-ABOE, de berg van as. Ze waren als een
symbool van het leven: activiteit met de kiemen van het gevaar, de risico's.
Serene rust en schoonheid, waarnaar de ziel, ook de kinderziel, op zijn tijd
verlangt.
Die tuin! Wat moet mijn vader daar een
liefde, geduld, creativiteit in hebben
gelegd! Hoe werd mijn moeder nooit
moe dat werk van zijn handen, in sa
menwerking met de natuur, te prijzen!
En hoe nam ik dat summum van weel
de als iets vanzelfsprekends aan.
De tuin lag eigenlijk op de Merbaboe
zelf, als waren het de tenen van de
reus. Terrasvormig liep hij naar boven
om te eindigen bij de bomengroep
waarachter de desa Pesan schuilging.
Mijn vader vond kalistenen de mooiste
bouwstenen die je maar bedenken kon
en zo liet hij de brede trap in het mid
den, die naar het prieel leidde, daar
van aanleggen. De kleinere trappen
rechts en links werden gecementeerd.
Ze waren met elkaar verbonden door
een brede ronding, eveneens van
cement, die een groot perk omsloot.
Daarin bloeiden met zwierig over de
grond slepende trossen wijnrode bou
gainvilles, terwijl het prieel een zwaar,
dik dak torste van paarse bloesems.
Rondom de forse stam had hij een
bank laten maken, zodat je heerlijk
kon zitten onder dat paarse loverdak,
waarlangs aan strengen tali dhook ge
halveerde klapperbasten hingen met
daarin de koninginnen der bloemen
wereld: orchideeën. Het Venusschoen-
tje, de Cattleya, de tijgerorchidee, de
angrek boelan, hoe staarde ik er naar
als kinddan was er de hertshoorn
en de wolfsklauw, die groen en wollig
was en waarvan ik soms takken afbrak
(Pa had immers altijd nieuwe voor
raad) die ik om mijn hoofd legde bij
wijze van "vlechten", omdat mijn haar
niet vlug genoeg groeide naar mijn zin.
Rechts in de tuin stond een prachtige
boomvaren, waarvan de gekrulde blad
knoppen mij deden denken aan bis
schopsstaven. Daarvóór lag een groot
rond perk met reuzebegonia's, met ha
rige gracieus gebogen stengels, die de
vracht van rose bloesems maar nauwe
lijks leken te kunnen torsen boven de
wijdgespreide bladeren. In de tuin
bloeide porseleinige katja piring, er
geurden melati's, er stonden myste-
rieuse sedap malams te wachten op
het moment dat zij hun nachtelijke
schoonheid zouden ontvouwen. Achter
de boomvaren om scheidde een heg
van kembang sepatoe de bloementuin
van de moestuin met zijn lange, lineaal-
rechte beplantingen van worteltjes,
bietjes, doperwten, sla. De grond was
zo vruchtbaar, dat er bijna geen om
kijken naar was, maar mijn vader was
een uiterst keurige man, die nergens
onkruid toeliet. Naast de moestuin lag
de grote vierkante vijver met daarover
heen de kromgegroeide djamboeboom.
De langste tak vormde een uitnodigen
de zetel, waar ik uren kon zitten, eerst
met speelgoed of een poes, later met
een boek. Ik hoefde de rijpe djamboes
zomaar te grijpen en op te peuzelen.
Aan de andere kant van de tuin ston
den kapokbomen, die in hun bloeitijd
voor "sneeuw" zorgden, weliswaar
dotten met zwarte pitten erin, maar
die me van "winter" deden dromen.
Hun stammen leken iets op die van
berken. Langwerpige perken, terras
vormig boven elkaar, waren beplant
met rozen (La France, theerozen, en
andere), die heerlijk geurden. Blauwe
hortensia's rijden zich in weer een an
der perk, dan weer zag je fiere trom
pet- of kerklelie's, Japanse lelies met
hun felle kleur of bolle eierlelies. Ver
bena kroop over sommige paden in
zacht lila.. Tussen twee kapokbomen
hing mijn schommel. Maar iets meer
naar de Lodji toe stond de moerbei
boom en mijn vader was op het idee
gekomen daaronder een gardoehuisje
te zetten, maar wat voor een! Een bam
boeladder stond schuin eraan ge
bouwd, de vloer was bedekt met een
zacht kleed, de wanden behangen met
kleurige platen. Een verrukkelijk plekje
voor een leesgraag kind, dat boven
dien dol was op moerbeien!
De Merbaboe kreeg je in volle glorie
te zien als je achter de grote kleng-
kengboom om was gelopen. Dan zag
je die harmonisch glooiende overgan
gen met hun verscheidenheid aan tin
ten: bruin, groen, blauw om over te
gaan in schitterend paars. De Merapi
leek wel jaloers op die serene pracht
en stiet dan soms een venijnige vuur
kolom naar boven. Maar hij was de
berg die bij avond opviel, de Merbaboe
was de betovering van dë dag.
Mijn moeder die tevens mijn onder
wijzeres was volgens de Clerkxme-
thode hield zich aan haar lesrooster en
wist mij te bewegen aandacht te heb
ben voor Ot en Sien. Stadskinderen,
wier vrijheid toch beperkter leek dan
de mijne. "Ot, Ot, waar ben je?" Zou
Ot ooit kunnen antwoorden: "In de
theegoedang, Sien?" Daar stond ik
met mijn neus boven op de grote
weegschaal waar de balen thee ge
wogen werden, bewonderde ik de ver
pakking van theelood en fraai paars en
groen papier met daarop gedrukt een
door mijn broer Jan getekende Javaan
se bruid. "Thee-onderneming Ngargo-
loko Malebari". Zou Sien ooit kunnen
dwalen door het Emmalaantje achter
de Lodji, hooggelegen onder het bam
boebos, waar soms volgens de kokki
de Pontianak haar klaaglied deed ho
ren? Heggen groeiden daar van as-
peragus en als je aan een struik trok,
zag je de witte asperge! Een kloof liep
tussen de achterkant van ons huis en
de helling en als ik daar belandde, zag
ik op de witgekalkte muur wajangpop
petjes getekend met houtskool. Het
Emmalaantje zelf bestond uit rijen
boomvarens.
(lees verder volgende pagina)
voor het prieel in de tuin van het paradijs bij de Merbaboe
12