satijnen tochtdeur, met exotische vo gels geborduurd, met een pennemes lossneed! Hoe durfde die jongen! Wat viel er veel op te tekenen in mijn dagboek! Met schrijven had ik niet de minste moeite, rekenen ging stroever. Op Barongan wandelde ik met Jan's hond Shelley langs de riettuinen. Eens trok hij me omver en duikelde ik in een slokan. Te Salatiga bezocht ik met de kinderen Box de fantastische Chinese tuin van de heer Oei Tjong Ham. Mevrouw Box, die er uit zag als een echte Hollandse, vond letterlijk alles "sebel". "Nonnon, leg neer die sapoe lidi! Sebel!" Als je een dubbelgegroeide pisang zou eten, was dat ook sebel. Je benen zouden aan elkaar groeien. Toen ze een schitterende pauwestaart aan de muur zag bij de heer Oei Tjong Ham, riep ze ontsteld: "Wegdoen, meneer Oei, sebel betoel!" De heer Oei boog en riep terstond een bedien de! Elk jaar groeide ik hard, maar mijn haar deed dit ook. Toen ik nog wolfs- klauwtakken nodig had om vlechten te verbeelden, zei mijn moeder: "Ik zal de engeltjes vragen aan je haar te trekken." Ze schenen het te doen ook. Het haar werd dik, zwaar, lang en ver kleurde van blond tot bruin. Een evenement was het logeren van de familie van der Woude, een onderwij zersgezin bij wie Wim in de kost was. De dertienjarige dochter verwaardigde mij met geen blik, ook de tuin zei haar niets. Ze vroeg een stapel Jules Ver ne's aan Jan ter leen (hij was voor ge zondheidsredenen boven) en sloot zich daarmee op. Toen ze weer vertrokken, was ze geen moment buiten geweest. Ik die zelf gek was op lezen, vond zo iets te dol. Lezen was juist fijn buiten, in de djamboeboom, in het gardoe- huisje, onder de klengkengboom Maar er was nu iets heerlijks bijge komen: ik liet me voorlezen! Jan had in de grote employe's woning die grens de aan de theegoedang een kamer met grote boekenkasten vol Engelse litera tuur en ingebonden jaargangen. Maar hij las mij elke dag een hoofdstuk voor uit "De lastige ekster" van Mevr. van Osselen-van Delden en later "De schaapskooi op de Elspeterheide" van dezelfde schrijfster. Als ik daarna, na heerlijk gemandied te hebben, weer in de tuin terugkwam, was het net of ik een reis achter de rug had. Hij ver taalde in een schrift met harde kaft ook "de Wondertuin" van Mrs. E. Nesbitt. Op gelijke hoogte met de desa Pesan, boven de woning van de employé Carius, stond een boom met fraai ge vormde kruin. Als je goed keek, zag je dat het eigenlijk twee bomen wa ren: je zag een dikke en een dunnere stam. De legende zei dat een Soesoe- hoenan daar op die plek, op de vlucht voor zijn vijanden, zijn stok in de grond had gestoken, waaruit die twee de boom ontsproot. Wat hebben wij vaak in tijden van spanning naar die bomen opgekeken! Als er bericht gekomen was "de ke- tjoes komen" en mijn vader, de em ployés, en mijn broers allen geweren tevoorschijn haalden om op alles be dacht te zijn. Zelfs ik stond dan klaar met mijn windbuksjeü Of toen de man doer van de heer Carius tandakkend naar beneden kwam met een karwats in de hand. Mijn moeder en ik stonden toen alleen op het plat. "Blijf staan," zei mijn moeder en legde haar arm om mij heen. Toen de man met flikkerende ogen genaderd was, stak ze haar hand uit. "Geef mij die karwats", beval ze kalm. Hij scheen uit een trance te ont waken en gehoorzaamde. Ze trok aan het handvat en er kwam een dolk te voorschijn. "Had je ons willen ver moorden, dit kind en mij?" De man viel op zijn knieën en greep haar hand. Grote mevrouwHij had het niet langer kunnen uithouden als Soenda- nees tussen de stugger bevolking van het bergland. "Bij ons in de Preangerzei me neer Carius. We stonden ook omhoog te kijken als de tong tong het sein had gegeven dat er brand was in een hoge desa. Dan zagen we mijn vader met zijn geleide naar de onheilsplek gaan, een lange, feestelijk aandoende slang van brandende toortsen over het nu verdonkerde bergmassief. De Merapi spoot zijn vuurzuil omhoog alsof hij spotte met zo'n brand. Ik bleef dan op met mijn moeder tot mijn vader tegen de ochtend thuiskwam, doodmoe maar voldaan. De brand was geblust en de ronggoh en zijn mannen werden be loond, de gedupeerden schadeloos ge steld. Daar in die hogere regionen werd ook een speurtocht geopend op een moor denaar die later notabene de man bleek die dagelijks de melk bracht. Ons drinkwater werd langs die berg helling in grote bamboeleidingen ver voerd en als ik daar boven was dronk ik ijskoud water uit de bron. Thuis werd het water voor alle zekerheid nog gekookt. Op Barongan had ik mij ver gaapt aan de filter met druipsteen en kraantje, wat ging dat langzaam! De koude westmoessonregens hielden me binnen. Later in Salatiga zou ik bij regen met blote benen door slokans waden en het water opvangen op mijn tong. Te Malebari trok ik me terug in de speelkamer en zette mijn poppe- huizen op een rij met daaromheen de dozen, die Jan tot winkels en openba re gebouwen omgetoverd had. In de kapperszaak stonden dameskoppen met pruiken in de etalage, geknipt uit "The Illustrated London News". Behal ve de popjes uit de poppehuizen waren daar de papieren bewoners van mijn stad. Jan had ze allen op maat gete kend en gekleurd. Deftige dames en heren, kinderen, "gewone" mensen, kooplui, straattypen, dienstmeisjes, or geldraaiers, muzikanten, alles wat hij in Holland en in Europese steden zelf als jongen had gezien. Ook bedelaars en andere nooddruftigen, die me tra nen bezorgden. Ik wilde alleen geluk kige mensen in mijn stad. Daar glim lachten de groten om. Wim zorgde voor het poëtische element van elfjes en kabouters. Later zou Nel Caesar in een recensie over "Theeland" opmer ken: Welk een onvergetelijke jeugd met zulke ouders en zulke broers, die altijd tijd hadden voor het kleine meisje! In 1917 stonden we weer eens op het plat. Ma, Pa en ik. Jan, tijdelijk boek houder op het land was in het em- ployé'shuis, Wim zat binnen. Het was bij zessen toen het vreemde geluid zich deed horen, alsof er treinen rol den van de berghelling. "Storm op komst," zei mijn vader. Nauwelijks had hij het gezegd, of de hele omgeving zwiepte voor onze ontstelde ogen. "Zweepslagen knallen fluitend door de tjemarabomen, die zwaaien op hun hoge, ranke stammen als sidderende prinsessen in de sluiering van hun groene haren" schreef ik in Theeland. Wolken zand stoven over het plateau, door het bamboebos achter het huis klonk een snerpend gekreun. Mijn va der joeg ons allen naar binnen, Het fluiten, zwiepen en knallen groeide met de minuut naarmate de tornado in kracht toenam. Op hetzelfde ogenblik dat Jan uit zijn huis de heuvel kwam oprennen, scheurden de wortels van de coniferen zich uit de grond en vielen evenals de klengkengboom met donderend ge kraak ter aarde. De glazen deur van de serre begaf het en een zuiging trok door het hele huis. Mijn vader en broers moesten twee uur lang de deur knop van de hoofddeur vasthouden uit alle macht, ondanks de palang pintoe. Razende, tierende, gillende stormde- monenik heb er in mijn roman bladzijden aan gewijd. De bijgebouwen stortten in, de bedienden waren zoals later bleek naar de ravijnen gevlucht, wat hun behoud was. De ronggoh zei de volgende dag dat Bjahi Ratoe Loro Kidoel een bezoek had willen brengen aan de kraton van Djokja, maar daarin tegengewerkt was door Kjai Belorong, waarna ze zich met geweld haar weg had gebaand. Ze was de mensen goed gezind, ze had alleen stoffelijke scha de aangericht. Overal lagen atapdaken en bamboewanden door de theetuinen verspreid. Ogenschijnlijk leek aan de theetuinen zelf door de laagte van de heesters niets overkomen. Het prieel stond kaal met zijn bamboegeraamte; de tuin lag in de volle zon nu de klengkengboom gesneuveld was. De kapokbomen, de boomvaren, alles wat buiten de kolk gelegen was, bleek ge spaard. Werkelijk als een slang had de tornado huisgehouden in ons para dijs. De derde dag bleek dat de ge hele theeoogst van dat jaar verloren was. Als particulier ondernemer moest mijn vader, wiens eerste gedachte de be volking gold, alles uit eigen zak be kostigen hetgeen een grote bres schoot in zijn werkkapitaal. Bovendien was de oorlog al schuldig aan de over volle goedangs met cultuurproducten (lees verder volgende pagina) 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 14