*drieven uit een 0ude djatihouten kiót (6) 9 FEUILLETON ll,llll,,llll,lll,llllllllllllll,lllll,llllll,lllllll,lllll,lllll,,|l,ll|ll,ll|,|,||||||||,|||,||||||||||||,|||||||||,|||||||||>||||||||||||||<<<||<"^ JOHAN FABRICIUS Later hoorde ik het nog van Louisa, en mevrouw van Everdonck waar schuwde me ook nog tegen hem; bij het terugkomen aan boord had ze toe vallig net gezien dat die twee bij me stonden te praten. "Dat is een gevaar lijke man, daar moet je erg voor op passen," zei ze. "Het is ook voor je goede naam niet goed als de mensen jou in zijn buurt zien. En je weet nooit hoe je verloofde er later dan nog weer van hoort." Nou, als Pieter daér iets achter zou zoeken en me er een scène over maakte, dan zou ik hem geloof ik in z'n gezicht uitlachen! Ik vond het in eens zelfs nogal spannend: zo'n ge vaarlijke Don Juan! Ik besloot van nu af aan dus bijzonder vriendelijk voor hem te zijn: misschien kon ik er zijn getrouwde vriendin van die nacht wel jaloers mee maken! En al zou het ook alleen maar zijn om er Mr Potter mee te ergeren! Schandelijk, ja? Terlaloe! Overigens kan ik je vertellen dat het op Johnnie-boy tot dusver nog geen enkel effect heeft. Zo zeker als die meneer van zichzelf is! Nou, gelukkig ben ik ook zeker van mezelf. Voor mij is er op de hele we reld maar één Pieter! H* Zeg, Loes, moet je nou horen: We heb ben aan boord weer eens wat moois beleefd. Omdat er nu al bijna twee weken weer eens niets dan water en nog eens water te zien is geweest, zijn er aan dek wedstrijden georganiseerd. Er moest geloot worden wie er met wie zou spelen, telkens een heer en een dame tegen een heer en een dame. Wie trek ik? Natuurlijk Mr Don Juan! Het was ringwerpen en ik zeg: "Gooi jij met je linkerhand? Vind je dat ge makkelijker dan met je rechterhand?" Nou, hij begreep me best, al vroeg ik het in het Hollands. "Ik ben links," zei hij, "al van zó klein af." En hij wees zo ongeveer tot aan z'n knieën. Toen moest ik natuurlijk weer lachen. Maar met z'n linkerhand of niet, hij deed het goed, dat ringen gooien, en we kregen een prijs: ik een geborduurde Chinese waaier, veel mooier dan die ik al had, je weet wel, en hij een zakmes met SS Prince Albert er op. John speelde - gelukkig niet tegen ons, want dat zou wat geworden zijn! - John dus speelde met een Engelse dame die vreselijk onhebbelijk tegen me doet; Louisa vertelde me, wat ik trouwens zelf al had begrepen dat het die vrouw was met wie hij - ik bedoel nu weer Dick - die nacht dat afspraakje had gehad! Dus je begrijpt. John en zij al lebei jaloers! En ik dacht: wacht maar, ik stook dat vuurtje nog wat op. Die andere Engelsman - Fred - tekent zo'n beetje, erg aardig vind ik voor iemand die er z'n vak niet van maakt, en die wilde dat ik voor hem zou po seren. "Poseren? Hoe bedoel je?" vroeg ik, want je hoort soms zulke rare verhalen. "Als Miss Springtime", zei Dick; zo noemt hij me nu ook al, dat heeft hij van John afgeluisterd. "Als Miss Springtime? Met bloemen in m'n haar? Waar moet ik die gaan pluk ken?" "Jij hebt geen bloemen nodig," zei Dick, "you are self a flower", of zoiets. Nou, John was er ook bij; dus ik zei: "Goed, laat maar eens zien wat je kunt." Die Engelse vrouw - Mrs Vermont heet ze; haar man is bank directeur in Hong Kong - goed, Mrs Vermont dus keek van een afstand spottend toe. Fred haalde z'n schetsboek en ik maar voor hem stilzitten, met een parasol achter m'n hoofd; ik mocht me abso luut niet verroeren. En maar glimlach en, dat wou hij graag. De hele troep kwam er omheen staan; iedereen be moeide er zich mee en wees hem als hij iets fout deed. "Very pretty", zei Fred maar, "more pretty every day." Dick gooide er nog een schepje bo venop: "The Beauty Queen of the Pacific Ocean". Ik liet ze maar: John en Mrs Vermont mochten het gerust horen, al begreep ik wel dat ze me wat voor de gek hielden. Van de ande re kant is het een feit dat je er op zee vanzelf beter gaat uitzien: altijd in de open lucht en een leventje als een prins. Nou, ik glimlachte dus tot ik er kramp van in m'n kaken kreeg, en toen de tekening klaar was, deed die de ronde. Ik vond hem zelf niet zo slecht, want het zal wel vreselijk moei lijk zijn om een gezicht te tekenen. Ik mocht hem houden en ik ben al benieuwd wat jij er straks van vindt. Ik liet hem natuurlijk ook aan John zien - die vrouw was intussen weggelopen: het was haar zeker te machtig gewor den. Weet je wat de ellendige kerel zei? "De parasol lijkt goed. Jou vind ik v/el wat geflatteerd." Ze willen nu allemaal door Fred gete kend worden, dat begrijp je. Louisa na tuurlijk in de eerste plaats. "Allah, ben ik zo ddik?" riep ze toen ze de tekening zag. Nou, in werkelijkheid is ze nog veel ddikker. Als je nou van ge flatteerd spreekt! Niemand vindt zich zelf mooi genoeg, maar we hebben er wel veel pret door. Mevrouw van Ever donck weer aan het waarschuwen: "Henriette, mijn man en ik vinden dat je je veel te veel met die twee Engelse jongelui afgeeft, vooral met die ene, je weet zeker wel welke ik bedoel." "Nee, welke dan, mevrouw?" vroeg ik onschuldig. "Nou, die waarmee je samen die prijs hebt gewonnen." "O, u bedoelt Dick? Die zelfs met z'n lin kerhand nog zo goed kan gooien?" "Ja, die bedoel ik. Dat hij Dick heet, wist ik nog niet en het lijkt me ook niet nodig dat je hem bij zijn voornaam noemt." "O, maar, mevrouw, ik noem ze allemaal bij hun voornaam. Meneer Potter noem ik ook John." "Meneer Potter lijkt ons beter gezelschap voor je." Daar stond ik wel even van te kij ken, want ik dacht dat hij uit de gratie was. "Wat hoor ik?" zei ik later. "Je bent door mevrouw van Everdonck blijkbaar weer in genade aangeno men." Hij lachte zo'n beetje. "Dat was niet moeilijk," zei hij, "ik heb de Ko lonel verteld wat ik van Sir Thomas Raffles vond. HetNdeed hem echt goed toen ik die een boef noemde." Over boef gesproken Ik heb je een paar dagen niet meer geschreven, maar het wordt langza merhand te warm om te kunnen schrij ven. We zijn de Bab el Mandeb, die nauwe poort naar de Rode Zee, nu door. De vissen steken hun kop uit het water en happen naar lucht, de vogels vallen dood op het dek neer, wij passagiers liggen amechtig in een dekstoel en roepen om ajer djeroek met ijs. Zelfs Koestiah heeft het warm. Die kan de dag niet afwachten dat ze die mooie wollen cape met capuchon mag aantrekken die ik in Singapore voor haar gekocht heb; ze zei zo even: "Non, wanneer wordt het nu koud? U zei toch dat het koud zou worden?" "Heb nou nog maar even geduld, Koestiah: straks loop je te bibberen van de kou. Dan valt er kapok-ès uit de hemel en je kunt over het water lopen." "Allah, mana bisa, Non? Djalan di-atas ajer?" "Betoel, Koestiah, dat doen we straks samen. En dan houden we ons goed aan elkaar vast, want het is glad, hoor, litjin-letjèt, je zult het wel zien." Dan lacht ze, ze kan het niet geloven. Nou, ik eigenlijk ook niet. Bij deze hitte Zo ver was ik met m'n brief aan jou toen John bij me kwam zitten. "Mag het?" vroeg hij. "Ik heb de bijzondere toestemming van de Kolonelse." Met zulke grapjes denkt hij zich altijd alles te kunnen permitteren. Bovendien had hij voor ons beiden een glas ajer dje roek in de hand. "We zijn nu langzamerhand wel over de helft, geloof ik," zei hij. "Straks komen voor mij de krijtrotsen van En geland te zien en voor jou de groene weiden van Holland, de molens, de koeien en de dansende boerinnetjes op klompen. Ben je er niet erg nieuws gierig naar?" "Verlang jij erg naar En geland?" vroeg ik. "Ja," zei hij, "ik wil the old country wel weer eens terug zien na zo'n zes, zeven tropenjaren." Hij keek mijmerend voor zich uit. Waar dacht hij aan? Aan de vrouw die hij er hoopt te vinden? Nee, aan andere dingen: "Ik zit heerlijk, daar boven in de bergen, dat heb ik je al verteld. Maar ik mis er wel eens de seizoenen, zoals je die in Europa hebt. Na de (lees verder volgende pagina)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 9