SOEMBER BRANT AS (I) Vroeger in de vakantie. Sedert wij in Malang kwamen wonen, gingen we iedere grote vakantie, (1936-'40) de hele maand juli, naar Soember Brantas. Tjekirr, tjekirr, kraakten de grote wielen op het grind toen de tjikar vroeg in de ochtend het tuinpad opdraaide. De witte sapi's met de huidflap aan de keel en hun grote spiegel-ei-ogen hielden vreedzaam en gelaten stil voor het platje van ons huis. Wij stormden, nog maar nauwelijks aangekleed, naar buiten en keken toe hoe de bedienden naar voren kwamen snellen met de bagage die onder Mam's toeziend oog werd ingeladen. Het bedje en de box van Jaarno, aluminium blikken met voorraden, wollen dekens, kisten met boeken en spel letjes, en één blik dat mijn speciale belangstelling had. Daarin zaten honderd goelali's. Rose, witte, bruine, groene, gele goelali's, mierzoet, hard en toch zacht. Wij waren niet verwend met snoepgoed, 's middags bij de thee was er katjang of djagoeng of tapéh. Zuurtjes was iets voor verjaardagen. Maar voor de va kantie, wisten wij, had Mam ingeslagen bij Toko Delicatesse. Ook andere din gen zoals asemkoekjes. Maar goelali's, o lala, dat was een vooruitzicht dat mij deed popelen van spanning. Toen de tjikar weg was gingen wij gewoon naar school. Want de tjikar deed er drie dagen over om naar Soember Brantas te komen en wij moesten de laatste schooldagen nog afmaken. Juffrouw Wijt was altijd heel toevallig de op een na laatste school dag jarig. Dan trakteerde ze, las voor, er werden alleen maar leuke dingen gedaan en over rapporten werd nog niet gesproken. Voor de reis naar Soember Brantas Soember Brantas. Eerst door de kina- bossen, waar wij met ons zakmes stukjes bast van de bomen haalden. Je moest er heel voorzichtig aan likken, want de smaak was zó bitter dat het bijna pijn deed aan je tong. Later kwa men we door theetuinen, waar wij op de blaadjes van de theestruiken liepen te kauwen. Daar werd je misselijk van als je er teveel van op had. Het laatste stuk moesten we langs de autoweg lopen. Daar was het ,,olifantengraf', reden we in twee taxi's over Batoe en Poenten naar Djoenggo. Daar ein digde de geasfalteerde weg bij een slagboom, die toegang gaf tot een on- geasfalteerde weg die door de kina- bossen verder liep. Bij de slagboom werd één taxi teruggestuurd naar Ma- lang. De andere taxi met Mam, Jaarno, de baboe en de kokkie en bagage reed verder. De rest, dat waren Va der, de "jongens" Jaap en Frits, Gerda en ik (de "kleintjes") en eventuele logé's namen een nogal steil voetpad dat door de kinabossen omhoog leid de en de bochten van de geleidelijker naar boven kronkelende autoweg af sneed. Het was wel een uur lopen naar een oude zandgroeve waar wij wel eens speelden. En de kampong met de typische warong aan de kant van de weg. Er stonden stopflessen met zuur tjes op de toonbank en allerlei lekker nijen die onder de vliegen zaten. Daar stonden ook de eerste bungalows van Soember Brantas ,,Welirang" en ,,Kawi". Verderop kwamen de bun galows „Ardjoeno" en ,,Kembar", in beide hebben wij vakanties doorge bracht, hoewel wij. ook eens in de ,,Djoerang Kwali" hebben gezeten en in 1940 in ,,de Uitkijk". Toen wij de „Kembar" binnenkwamen, waren Mam en de bedienden al druk bezig met het uitpakken van de barang die daar door de tjikar heengebracht was. Jaarno's bedje werd in elkaar gezet, de kokkie was druk in de weer met de dapoer naar haar zin in te richten. Op onze bedden lagen de rose wollen dekens, onze rode fla nellen pyama's en andere warme kleren zoals mijn lichtblauwe wollen vest dat altijd een beetje naar kar- bouwenmest stonk. De bungalows wa ren van hout, ze stonden op een fun dament van stenen palen, iets boven de grond. Je kon onder de bungalow kruipen, wat ik overigens nooit deed. Ik vond het daar vies en benauwd. Een houten trapje leidde naar binnen naar een grote woonkamer met houten banken langs de wanden en een grote houten tafel in het midden. Er waren kleine slaapkamertjes met houten stapelbedden aan weerskanten. Op de muren stonden diverse namen in het hout gekrast. Aan de achterkant was een soort deel, daar waren de bad kamers, de keuken, de goedang en de bediendenkamers. Serviesgoed en keukengerei waren in de bungalow aanwezig, lakens en dekens moesten de gasten zelf meebrengen. Het kon erg koud zijn 's nachts, vriezen zelfs! 's Avonds spreidden kille nevels zich over de berghellingen uit, dan was ons wollen vest een weldaad. Als we dan naar binnen gingen om te eten en de toekang lampoe was geweest om de met een gloeikousje brandende pe troleumlampen aan te steken, dan was het gezellig en behaaglijk in de bun galow. De lampen gaven een suizend geluid en we zaten aan de grote tafel te lezen of deden spelletjes. Als we 's ochtends wakker werden scheen de zon de kamer in, maar het was zó koud, dat ik mij onder de dekens aankleedde. Gelukkig werd het al spoedig warmer, want de zon in de bergen was heel fel en 's middags liepen wij in ons zwempak naar het zwemmeertje. Op weg naar het zwem- meertje kwam je langs velden oost- indische kers en hortensia's. De bun galow-verhuur van Soember Brantas was eigenlijk maar een zijlijntje. Het bedrijf was allereerst ranch en fok- bedrijf voor de melkbedrijven in de stad. Er liep een kudde koeien op de bergweide in de heuvels boven Soem ber Brantas. Na het kalven werden de koeien naar het melkbedrijf gebracht dat aan de grote weg van Batoe naar Malang lag. Er liep in de heuvels ook een kudde karbouwen, en een kudde half-wilde paarden. De karbouwen werden iedere avond naar hun stal teruggedreven. Het was een prachtig gezicht zoals ze tegen zessen de hel ling kwamen afstormen, één grote grijze massa waarboven de goedige koppen met de machtige horens uit staken. Je moest wel zorgen dat je ze dan niet in de weg liep... als mens. Ze sliepen in een soort kooi waar ze wel vijftien centimeter diep in hun eigen mest wegzakten. ,,Hè, lekker!" snoof Mam als ze daarlangs liep, ,,net de (lees verder volgende pagina) Onvergetelijk Soember Brantas met zijn zuivere lucht en prachtige natuur 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 12