Journalistieke Herinneringen (XXXII)
Tuincentrum'DE MOLEN'
Hoe leefden wij in Djakarta in 1950? (1)
D. van der Meulen, oud-Indische bestuursambtenaar, Arabist en onze eerste
gezant in Saoudi Arabië, heeft enige tijd geleden een boek gepubliceerd onder
de titel: Hoort gij de donder niet?, zijnde een met veel biografische bijzonder
heden uitgebreide versie van zijn enige jaren oudere boek: Ik stond er bij. Dit
laatste boek bevatte de persoonlijke observaties van de schrijver tijdens de
periode 1945-1948, toen hij, na Nederlands vertegenwoordiger in Saoudi Arabië
geweest te zijn in de Indische dienst terugkeerde. Het is een stuk politieke ge
schiedenis vue a travers un tempérament en behoort tot de verplichte lectuur
voor ieder, die belangstelt in de geschiedenis van de abdicatie van het Neder
lands gezag over de Gordel van Smaragd. Het spreekt vanzelf, dat ditzelfde
geldt voor zijn tweede boek, dat meer bijzonderheden geeft over de achtergrond
van waaruit de schrijver zijn notities maakt.
Oosteinderweg 204 - AALSMEER
Telefoon 02977 - 2 56 57
Kwaliteit - Degelijke voorlichting
Goede service
Snijbloemen, kamer- en tuinplanten.
Aanleg en onderhoud van tuinen.
SPECIAAL AANBEVOLEN
Melati (Jasminium sambac)
Bananenbomen (vruchtdragend)
Gardenia (Katja Piering)
Oleander, Cambodja, Cocospalm
Citrus (sinaasappelbomen)
Lectuur van dit laatste boek van "Oom
Daan" bewoog een lezer mij te vragen,
of ik niet bereid zou zijn in aansluiting
op de ervaringen van Van der Meulen
te vertellen „hoe het verder ging",
d.w.z. in aansluiting op Van der Meu-
len's boek, een indruk te geven in het
bijzonder van het reilen en zeilen van
de jonge Replubliek na de overdracht
van de souvereiniteit. Te voldoen aan
dat verzoek zou mij verplichten óók
een boek te schrijven. Afgezien van
de vraag, of dat ook maar in de scha
duw zou kunnen staan van Van der
Meulen's geschrift, is dit een taak,
waartegen ik mij niet opgewassen
oordeel. Wel kan ik hier, in kort be
stek, enige indrukken weergeven van
de periode 1950-1956 (toen ik naar
Nederland vertrok). Dat zijn niet meer
dan enige persoonlijke observaties, al
zijn zij, naar mijn mening, wel type
rend. Het spreekt vanzelf, dat bij de
kennisname daarvan de lezer wordt
verondersteld de grote lijnen van de
ontwikkelingen in de eerste jaren van
het bestaan van de Republiek te ken
nen. Wat ik poog te doen is niet ge
schiedenis te schrijven, maar op be
paalde situaties een zijlicht te werpen.
Uit de aard der zaak speel ik in dit
procédé zelf een hoofdrol; ik ben
immers de „presentator" van deze in
drukken en ervaringen. Dat dit dus
geen poging is tot aanvulling van,
maar wel tot beter begrip van de toe
standen in de eerste levensjaren van
de Republiek moet men voor ogen
houden.
Eerst nu iets over de sfeer in Djakarta
in 1950.
Op 27 december 1949 werd ten pa-
leize Koningsplein de overdracht van
de souvereiniteit geëffectueerd in aan
wezigheid van de Nederlandse Hoge
Vertegenwoordiger van de Kroon
(Lovink) en de eerste Hoge Commis
saris der Nederlanden (Hirschfeld);
de Indonesische delegatie stond on
der leiding van Hatta. He was een vrij
korte plechtigheid. Niets verried wat
er in de hoofden en harten van de
aanwezigen, Indonesiërs en Nederlan
ders, omging. Het dramatische mo
ment kwam pas, toen op het grasveld
voor het paleis de Nederlandse vlag
werd gestreken en het rood-wit van
de republiek gehesen.
Dit geschiedde onder de tonen van
het Wilhelmus, geblazen door een
schitterende militaire band en die van
het Indonesia Raya, vertolkt door het
muziekcorps van de Djakartaanse
brandweer. In het gemoed van menig
Nederlander zal dit afscheid van het
Nederlands gezag welhaast een sym
bolische waarde hebben gehad; na de
onberispelijke uitvoering van het Wil
helmus door de voortreffelijke mili
taire muziek de nogal primitieve ver
tolking van het Indonesia Raya door
de niet zo goed geoefende brand
weer-musici
De enorme geestdrift bij de intocht
van Soekarno, enige dagen later, is
uit en te na beschreven door oog- en
oorgetuigen. Indonesische jongelui be
klommen zelfs de trappen van het pa
leis om daar vervolgens met harde
hand van te worden verwijderd door
de Nederlandse huismeester. Kenmer
kend voor de figuur van de nieuwe
bewoner was, dat deze Nederlander
nog geruime tijd in zijn functie werd
gèhandhaafd en bij zijn vertrek werd
overladen met geschenken. "Ik heb
niets tegen Hollanders, wel tegen de
Nederlandse politiek", heeft Soekar
no eens gezegd. Hij handhaafde ook
zijn goeddeels uit Nederlanders be
staande top van de huishoudelijke
staf. Toen een deputatie uit het per
soneel hem naderde met de mede
deling, dat men nogal wat moeite had
met het Indonesisch en hem bij voor
baat excuus aanbood, wanneer men
een in de Bahasa gegeven opdracht
wellicht zou misverstaan, antwoordde
Soekarno: "Maak U geen zorgen. Ik
zal antwoorden in de taal, waarin ik
word toegesproken".
Zo idyllisch als uit bovenstaande
anecdotes de verhoudingen tussen de
nieuwe bewoner en zijn Nederlandse
bedienden ten paleize waren, kon men
die in en buiten Djakarta bepaald niet
noemen. Roverbenden beschouwden
niet alleen de periferie, maar ook de
binnenstad als hun werkterrein. Vlak
voor mijn huis op Tanah Abang schoot
een bandiet in de avondschemering
een Chinese pomphouder dood, die
met de opbrengst van zijn bedrijfje
zich per betjak naar huis begaf.
Voor vele Nederlanders was het een
angstige tijd, want telkens weer wer
den aantrekkelijke huizen, die door
Nederlanders werden bewoond „ge-
confisceerd" door kennelijk goed
georganiseerde knokploegen, vaak
bestaande uit Zuid-Molukkers. Ik wil
geen blaam werpen op „de" Ambon-
nezen. Later zou blijken, dat de orga
nisator van deze huizenroof een
hooggeplaatste figuur uit Ambon was,
die een aantal getrouwen om zich
heen verzameld had en tegen behoor
lijke betaling aan Indonesische land
genoten, die hun oog op een bepaalde
woonrumte hadden gevestigd, zorg
den voor de onvrijwillige overdracht.
Berovingen hadden vaak op klaar
lichte dag in drukke straten plaats: de
damestasjes van de op Pasar Baroe
winkelende vrouwen werden met grote
handigheid en een scheermesje ont
vreemd. Dit komt nu ook in Nederland
nogal eens voor. De vergelijking gaat
echter niet op. Wanneer de dief in het
tasje, behalve geld ook b.v. een rij
bewijs of een paspoort aantrof, wer
den die papieren in de regel door de
post terug bezorgd. De dief of
dieven wierpen documenten, die zij
aantroffen en die voor hen van geen,
maar voor de bezitster van, grote
waarde waren, in de brievenbus van
het nabijgelegen hoofdpostkantoor...
en de post bezorgde die dan thuis!
Trouwens mij is het geval bekend,
van een zakenman, die in de sche
mering naar huis reed en toen hij het
erf wilde opdraaien en dus vaart ver
minderde werd opgevangen door twee
boeven. Hem werd gelast de auto te
verlaten. Toen hij zijn tas met papieren
wilde meenemen, werd hem dat belet,
ofschoon hij verklaarde, dat de inhoud
voor de dieven geen, maar voor hem
van zeer groot belang was. Dat hielp
niet - ook de tas moest mee. De auto
verdween in de vallende duisternis.
Terwijl de zakenman nog op de voor
galerij het verhaal deed van zijn avon
tuur, kwam met gedoofde lichten een
auto (zijn auto!) aanrijden en met een
luide plof werd de tas met papieren
naar binnen gesmetenTableau!
Als het zo ging in de stad,hoe moest
het er dan buiten wei uitzien? Mijn
vrouw vertoefde soms wekenlang op
een nogal afgelegen plaats, even over
de Poentjak, waar zij zich een zekere
positie onder de omwonende kam
pongbewoners had verworven door
hulp aan de bevolking, voornamelijk
op medisch gebied. Zij was nooit
nieuwsgierig naar de oorzaak van b.v.
(lees verder volgende pagina onderaan)
16