1975 KIND EN OORLOG Ie Lustrum 31 aug. - 1 - 2 sept. 1979 5e JAAR In dit Jaar van het Kind denk je onwillekeurig aan het kind in oorlogsomstandig heden, waarin zoveel kinderen heden ten dage nog steeds verkeren. Van 1941 tot 1944 zaten mijn moeder, mijn kinderen en ik in Tjihapit Bandoeng in een Jappenkamp. Daarna tot het eind van de oorlog in Moentilan, M. Java. De mannen en grote jongens waren in 1942 al afgevoerd. We hadden niets meer van hen gehoord, we wisten niet, waar ze zaten, of ze nog leefden. Na de oorlog bleek, dat de meesten waren weggevoerd naar Japan en Siam en Birma, om daar in de mijnen of aan de spoorwegen over de Kwai-rivier te werken. Vanaf hun tiende jaar werden de kleine jongens weggehaald. Eén zo'n jochie, dat aan toevallen leed, kreeg door de emotie een aanval, juist toen hij van zijn moeder werd afgenomen. Wat mijn zoon, die ook weg moest, verbouwereerd deed opmerken: „Och, dat hij juist nu een bevalling moest krijgen!" Dat afscheid van onze jongens was ontzettend. Niet te weten, waar ze hen heen zouden brengen, wat ze met hen doen zouden, of we hen ooit terug zouden zien. Vele moeders werden ziek van ellende. Ze voelen zich ge amputeerd, zei de dokter. We hadden hun nog van alles, vooral kleren meegegeven, wat we maar konden missen. Toen we mijn zoon aan het eind van de oorlog volkomen berooid, met alleen wat hij aan zijn lijf had, terug zagen, vroeg Oma waar alles gebleven was. „Ingeruild" zei hij, „tegen eten". Hij was bij een leraar ingedeeld geweest, die alles versja cherd had voor eten om hun honger te stillen. We zijn er de man nog steeds dankbaar voor. De avond voordat hij naar het mannenkamp moest, vond ik het toch mijn plicht hem enigszins in te lichten over „wonderlijke" mannen, die soms rare dingen van de jongens wilden, dat hij daarvoor op moest pas sen. Toen hij uit de oorlog terugkwam, 2 jaar later, zei hij na de eerste warme en tranenrijke begroeting: „Mam, je hebt me wel verteld van rare mannen, daar heb ik gelukkig geen last van gehad. Maar wist je, dat er rare vrouwen bestaan, die hun lichaam ge bruiken om er geld mee te verdienen?" O, heilige onschuld! Een paar vrouwen hadden eens een gat gemaakt in de gasleiding om er wat op te koken. Het was ontdekt en ze moesten na de gebruikelijke ram melingen, met touwen aan elkaar ge bonden, met een bord voor hun borst, waarop in het maleis zoiets stond van „wij hebben gas gestolen" door het kamp lopen. Natuurlijk liepen korte tijd later een paar kleine meisjes aan een touw met een karton vóór zich ook door het kamp. Als ze poppehuis- je speelden of moedertje, gaven ze elkaar „geheime geruchten" door. Of ze „gedekten" stiekum. Gedek was de gevlochten bamboewand, die om het hele kamp liep. En „gedekken" was door een gemaakte opening on derhandelen met een verkoper buiten, die er zijn leven mee riskeerde. Zoals de Chinees, die eens betrapt werd en met zijn gezicht naar beneden achter een Japse motorfiets languit over de grond gesleurd. De kleine meisjes, die het moesten aanzien op hoog be vel, konden er nachten lang niet van slapen. Wij moesten altijd erbij ge haald worden met de kinderen,als er gestraft werd. Ze stonden dan met gesloten oogjes en de handjes voor hun oren om het gekerm en gekrijs niet te horen. De reis naar Moentilan zullen we niet gauw vergeten! Na een twee dagen durende, verschrikkelijke reis met ge blindeerde treinen en geen plaats om te liggen of te verzitten, met huilende kinderen, kwamen we er eindelijk aan. Met 80 mensen werden we in een klasselokaal geperst. Het gebouw was nl. een school met internaat geweest. Je had niet meer dan een halve meter ruimte voor je zelf, waar nog een gang tussen twee ligplaatsen van af moest. We hadden eindelijk een baleh -baleh gekregen, mijn dochtertje en ik, na maanden lang op de grond te hebben geslapen. Daar zaten we met z'n zessen op, die kerstdag 1944 in Moentilan. Ik keek naar de ingevallen wangen, de holle ogen van de kinderen, naar hun dunne beentjes vol kampwonden. Ze hadden die morgen op de scha mele was van hun moeders moeten passen, die aan de lijn hing. Want er werd gestolen als de raven! Niemand had meer iets om aan te trekken. De vrouwen liepen in shorts en plastrons, de kinderen alleen in broekjes, uit thee doeken, luiers, overhemden en wat al niet, gemaakt. De moeders hadden die dag de beerput van de heiho's (Indonesische bewakers) moeten le gen met conservenblikjes. Met het te kort aan water en gebrek aan zeep, een van de ergste taken. Het regenwater werd opgevangen in alles, wat maar op een vat leek, voor drinkwater. Voor de zieken met hoge koorts, mocht er gerantsoeneerd wa ter bij de ziekenbarak gehaald wor den. Dat betekende uren in de bran dende zon staan met je blote voeten, in lange rijen, met je kan of fles. Wij waren verdrietig en boos, omdat de Rode Kruis-paketten, die ons al zo lang beloofd waren, niet werden uit gedeeld. Voor straf, omdat we het erf niet schoon genoeg hadden gemaakt. Er was nog een enkele grasspriet tussen de stenen. Wat verlangden we naar vast voedsel! Al vele maanden hadden we alleen dunne sagosoep met hier en daar een rijstkorrel of een groen blaadje er in drijvend, gehad, tweemaal per dag. Nooit iets om op te kauwen, geen brood, geen fruit, nooit melk of boter of eieren. Daarom hadden we ons verheugd op die Rode Kruis-paketten, al zou dan ook een paket voor één persoon, tussen acht mensen verdeeld worden. Er waren ook deze dag weer veel straffen uitgedeeld, o.a. drie uur in de zon staan. En ook nu weer waren er vrouwen en kinderen flauw gevallen van de honger en de zon. En wij moes ten ze laten liggen. Jonge meisjes in de puberteit hadden weer veel te zwaar werk moeten doen, zoals: bo men kappen en planken zagen; zak ken rijst van 40 kilo sjouwen; ons "eten" in drums twee aan twee pikol- len. En de grijze dokteres die daar tegen in verzet was gekomen, was door de Jappen vele uren lang aan haar op de rug gebonden handen, op gehangen. Toen ze eindelijk "afgeno men" mocht worden en weer bijge bracht was, was het eerste, wat ze zei: "Het ergste vond ik, dat ik alles maar moest laten lopen, ten aan- schouwe van iedereen." Twee buurmeisjes hadden me hun rantsoen suiker gebracht om voor hen te bewaren. Ze waren bang er niet van af te kunnen blijven. Wat een ver trouwen stelden ze in me! Mijn dochtertje had wandluizen ge zocht in onze bedden en in die van (lees verder volgende pagina) psssr mslsm „airaar EXOTISCHE JAHRMARKT ORIENTAL FAIR OOSTERSE JAARMARKT Inlichtingen: R. S. A. ULLRICH ARNHEM - 085 - 43 45 33 BADH'DORP - 02968 - 5005 Speciaal op culturele basis opgezet. Uitgebreide culturele programma's, meer stands en uitbreiding in sortering voor kopen, lekker eten en snoepen en ouderwets gezellig. Het wordt weer als vanouds. TOT ZIENS IN DE RIJNHAL 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 18