Zeker niet? Kent u dat taaltje?" "Ik
niet, maar mijn zoon wel; die is offi
cier in Indië. En de juffrouw hier
spreekt het ook goed." "Laat de juf
frouw dan eens wat zeggen?" vroeg
de conducteur. Ze hadden allemaal
meegeluisterd en keken nu naar mij;
ik wist niet zo gauw iets te zeggen.
Louisa vroeg Koestiah toen of ze zich
in Holland al een beetje senang voel
de. "Saja, Njonja, Koestiah soedah
senang," zei ze angstig, ledereen be
gon toen te lachen, niet om wat ze
gezegd had, want dat verstonden ze
natuurlijk niet, maar omdat het Maleis
hun zo gek in de oren klonk. "Kenapa
tertawa, Non?" vroeg Koestiah ver
schrikt. Ik stelde haar gauw gerust:
dat ze niet werd uitgelachen.
Na Leiden was het niet ver meer, zei
meneer Hofstede, gelukkig maar, want
het werd al helemaal donker. "Als
er maar iemand voor me aan het sta
tion is", zuchtte Louisa. "Zouden ze
mijn telegram wel gekregen hebben?"
"Maakt u zich geen zorgen, mevrouw,"
zei meneer Hofstede. "Mijn rijtuig zal
er wel zijn en dan lever ik u veilig af
waar u zijn moet. Waar is dat?" "Op
de Hooigracht, meneer." "Kijk eens
aan, daar komen wij toch bijna langs.
Ik woon er niet ver vandaan." "U redt
mijn leven, meneer."
Zij had zich voor niets zorgen gemaakt.
Op het station in Den Haag wachtte
een hele troep Indische mensen. Loui
sa in de wolken, ze liet zich in tranen
omhelzen. "Allemaal gekomen, jullie.
Jij ook, Boengkie, Didi, Désirée, jij ook,
Lien. Zo dik geworden, jij, zeg, adoeh!"
Indische hartelijkheid, luide Indische
stemmen, gelach; ik kreeg het bijna te
kwaad, zo warm en vertrouwd deed
het me aan. Meneer Hofstede stond
er wat onhandig bij. "Dan is het nu
zeker niet meer nodig dat ik mevrouw
"Nee, dank u, meneer Hofste
de, hoeft niet meer, ja? Dit is meneer
Hofstedezo vriendelijk voor mij
geweest, hij wil mij thuisbrengen..."
Voor ons stond buiten het rijtuig van
de familie te wachten. De koetsier, een
al wat oudere man, hielp bij het op
laden van de bagage die ik bij me
had; de rest zou nakomen. En zo dan
naar de Prinsegracht, waar de Hof-
stedes woonden.
In de trein hadden we het natuurlijk
al over Pieter gehad en dat niet te
zeggen viel wanneer zijn schip zou
aankomen: misschien over een maand?
Het kon ook nog wel langer duren.
Voor zijn moeder was die onzekerheid
heel erg; het lange wachten op bericht
tijdens de heenreis had haar zenuwen
en haar gezondheid in het algemeen
ook al erg aangetast; het was bijna te
veel voor haar geworden. Ze was er
natuurlijk ook al op tegen geweest dat
hij voor het Indische leger tekende,
maar de jongen wou het met alle ge
weld: hij zocht het avontuur en voor
een militair viel er in Europa na de
Napoleontische tijd en na de Belgische
opstand weinig meer te beleven. Als
je 't mij vraagt, wilde Pieter ook graag
wat uit de buurt van die moeder ko
men.
Een deftig huis met een grote marme
ren vestibule, zo heet dat hier; alle
huizen hebben zo'n voorportaal waar
je je kleren kunt ophangen. Marie, het
eerste meisje - ze hebben er twee,
ook nog een kokkin, Anna; Dirk de
koetsier is meteen huisknecht - Marie
dus deed ons open en nam onze kle
ren aan. Mevrouw Hofstede wachtte
binnen op ons. "Zo, jij bent dus Hen-
riette?" vroeg ze. "Ja, mevrouw," zei
ik; het "mama" kreeg ik er niet uit. Ze
bekeek mij van boven tot beneden,
misschien viel ik haar wel mee, ik
weet het niet. Zij was eigenlijk precies
zoals ik me haar had voorgesteld: nog
al indrukwekkend en koel; ik wist al
vanaf het allereerste ogenblik dat zij
zich voor haar zoon toch een andere
vrouw had gewenst. Het viel me nog
mee dat ze me bij mijn naam noemde
en me niet met "juffrouw" aansprak.
Koestiah stond wat bedremmeld bij de
deur, angstig voor al het nieuwe en
vreemde om haar heen: die grote don
kere kamer met veel fluweel en ge
poetst koper en zilver, aan de wand
familieportretten in zware gouden lijs
ten. Tegen haar keek mevrouw héél
vreemd aan. "Is het de bedoeling dat
zij hier ook in huis woont?" vroeg ze.
"Waar anders, mevrouw?" zei ik. "Ja,
natuurlijk, dat is ook zo. Ze spreekt
en verstaat zeker geen Nederlands?"
Gelukkig dat ze ons nü tenminste niet
verstaat, dacht ik in stilte. "Nee, me
vrouw, ze kan ons niet verstaan."
Mevrouw keek meneer aan: "Waar
moet ze slapen?" "Misschien het bes
te bij Betje," dacht meneer. "Bij Bet-
je? Ik weet niet of die daar zo erg op
gesteld zal zijn." Het leek wel of Koes
tiah luizen had!
"Ze kan beneden in de keuken met de
anderen eten," zei mevrouw, "en op
zolder is immers nog een kamertje
vrij; daar kan een bed gezet worden."
"Koestiah is niet gewend in een bed
te slapen," zei ik. "Nee? Hoe dan?"
"Nou gewoon, op een matje op de
vloer." "Wat zeg je? Op een matje?"
"Ja, mevrouw. En dan bij mij op de
kamer." "Bij jou op de kamer??" "Dat
heeft ze altijd al gedaan, mevrouw.
Ze helpt me bij het uit- en aankle
den." "Hoor eens, Henriette, dat gaat
niet. Dat gaat absoluut niet." "Maar
als dat daarginds nu het gebruik is,
Hermine?" (Hermine heet ze; dat had
Pieter me nooit verteld.) "Dat mag
daar dan zo wezen, Hugo, maar we zijn
nu hier en niet daarginds." "Goed,
liefste, ik dacht alleen: als Henriette
dat nu prettig vindt. Ik vraag me wél
af of zo'n matje zo maar op de vloer
niet erg koud is?" "Dan misschien met
een bantal er onder", zei ik. "Een ban-
tal?" "Een matras." Mevrouw keek me
hoofdschuddend aan. "Het lijkt me
toch beterhet is een heel net
kamertje. Betje heeft er vroeger ge
slapen
Dat was dan het begin. Koestiah voel
de natuurlijk wel dat ze niet al te wel
kom was en had wel onder de grond
willen kruipen. Ze durfde niet op dat
kamertje te slapen, helemaal boven
en dan alleen in een vreemd huis. Zo
als ik al verwacht had, kwam ze die
avond bij mij op de kamer soebatten
of ze niet bij mij op de vloer mocht
gaan liggen. "Haal dan je bantal van
boven," zei ik. "Durf niet, Non." "Je
zult het koud hebben, Koestiah."
"Geeft niet, Non, als maar bij u".
Nou, toen hebben we in alle kasten
gesnuffeld en nog een extra wollen
deken gevonden waarin ze zich kon
wikkelen.
We sliepen natuurlijk geen van beiden.
Koestiah lag maar te bibberen, niet
eens zo zeer van de kou, maar omdat
ze zo opgewonden was van al het
nieuwe en ongewone. Ze was bang
voor Holland, bang voor de Toewan
en vooral voor de Njonja, bang voor de
twee dienstboden en de kokkin, met
wie ze niet kon praten en die heel an
ders aten dan zij: met een vork en een
mes, zoals zij het nooit geleerd had.
Bang voor Dirk, voor "Toewan Dirk",
die grapjes over haar maakte; ze wist
dat doordat de anderen dan telkens
lachend naar haar keken. Dirk had bij
zondere indruk op haar gemaakt door
dat hij witte handschoenen aantrok
wanneer hij boven ging bedienen. Het
was hier een wereld van blanke toe-
wans, zelfs de toewans op het station,
die met koffers sjouwden. De toewan
machinist van de trein was helemaal
zwart van het roet in z'n gezicht; die
had haar ook uitgelachen. "Misschien
alleen maar tégen je gelachen, Koes
tiah, je niet uitgelachen?" "Ik weet
niet, Non, alle mensen kijken naar me,
zoals je naar een monjet kijkt, die uit
z'n kooi ontsnapt is. Allah, hoe lang
blijven we hier nog, Non? Gaan we nu
gauw weer terug? U hebt gezegd: in
Holland alles mooi wit en je kunt over
het water lopen"Komt nog wel,
Koestiah. Je zult zien: straks gaat het
sneeuwen en vriezen."
Ik zag dat ze tranen in haar ogen had.
"Kom, huil je nu, Koestiah?" Ze slikte,
maar gaf geen antwoord. "Het is toch
niet om die Chinese wasman?" Zij
knikte. "Geloof je nu echt, Koestiah,
dat hij met je wil trouwen?" "Ja, Non,
betoel." "En jij zou dat ook willen?
Trouwen met een Chinees?" Ze haalde
vertwijfeld haar schouders op. "Had
hem dan je adres hier gegeven." "Ik
weet niet, Non, u hebt mij niet ge
zegd." "Je hebt er mij niet om ge
vraagd." "Durf niet, Non." "Nou, dan
kan het dus niets worden. Of wil jij
hem soms zelf schrijven? Dat kan wel:
hij zit op dat schip." "Kan toch niet
schrijven, Non." "Zal ik het voor je
doen?" Een lange aarzeling. Nee, dat
toch ook maar weer niet. Is ze daar te
trots voor? "Misschien meent hij wel
niet écht, Non." "En nu net zei je...?"
Ik moest lachen, of ik wou of niet.
"Kom nou, Koestiah, jij verliefd op een
Tjinaen hoe oud ben je eigenlijk
al?" "Wéét niet, Non." Ze keek me
treurig aan. "Non"Ja, Koestiah?"
(lees verder volgende pagina)
10