Reuzekanonnen van West naar Oost van Edinburgh tot Makassar door Dr. H. J. de Graaf Europa. Iemand, die bij ons het buskruit niet heeft uitgevonden, wordt niet als erg snugger beschouwd. Inderdaad lijkt de vervaardiging van deze stof weinig in gewikkeld. Men neme houtskool, doe er wat zwavel en salpeter doorheen, en men heeft buskruit. Er bestonden vroeger nog meer van die gevaarlijke meng sels. Misschien behoorde er het z.g. Griekse vuur bij, welks vervaardiging een streng bewaakt geheim der Byzantijnen was, omdat zij daarmede de Moslimse vloten in brand staken. Ook de Chinezen waren knap in het vervaardigen van brandbare mengsels, doch ze gebruikten die graag als vuurwerk. Nog altijd zijn de Chinezen daar erg knap in en eertijds waren de meeste onzer Indische vuurwerkfabriekjes in Chinese handen. Maar geschut hebben de Chinezen nooit uitgevonden, doch het maken en gebuik daarvan geleerd van de paters Jezuieten. De Encyclopaedia Britannica, aan welk degelijk werk ik meer dan eens iets ontleen, is van mening, dat we eerder van de ontdekking, dan van de uitvin ding van het buskruit als lading voor geschut zouden kunnen spreken, ook al schrijft de legende de "uitvinding" toe aan een monnik, Schwarz, over wie echter weinig bekend is. Immers het komt er op aan, welke eigenschappen men het best gebruiken kan van een brandend mengsel van houtskool, zwa vel en salpeter: de vlam, de rook'of de knal, veroorzaakt door plotselinge uit eenzetting. De vuurwerkmaker zal na tuurlijk de vlam het meest waarderen, doch op den duur heeft men de ont plofbaarheid het meest op prijs ge steld. Na deze ontdekking is men vuur wapens gaan maken, eerst erg primi tieve, later uiterst ingewikkelde. In de eerste tientallen jaren der 14e eeuw is het buskruit voor de oorlog gebruikt. Om pijlen, stenen of ijzeren kogels af te schieten, in de richting van de vijand, zijn forten of schepen. Het blijft dus de verdienste der Euro peanen, dat zij de ontploffende en voortdrijvende werking van het bus kruit hpt eerst hebben opgemerkt en uitgebuit, een eigenaardige verdienste der Christenheid, deze "uitvinding", die men zelfs aan een vrome monnik toeschrijft. Voor de brave man is zelfs een standbeeld opgericht! Vrij spoedig na de eerste toepassing, zien we twee soorten van vuurwape nen: handvuurwapenen en geschut. In dit opstel zullen we ons vooral tot de tweede soort beperken. Vooral in de handen van krachtige regeerders, naar absolute macht strevende vorsten, werd het geschut van grote betekenis. Het temde al te overmoedige adel, het kon belasting weigerende steden tot betalen dwingen. Geen vorst kon het tenslotte zonder artillerie stellen, want veel geschut betekende ook veel macht. Wij zullen in het hierna volgende op merken, dat niet slechts het aantal kanonnen het aanzien van de Vorst verhoogde, doch ook hun afmetingen, al was het maar van één machtig stuk geschut. Weliswaar waren dergelijke reuzestukken bij de toenmalige slechte wegen en zwakke bruggen moeilijk te 14 vervoeren, terwjjl van richten nauwe lijks sprake kon zijn, doch alleen hun aanwezigheid verhoogde het aanzien van de koning, tsaar, sultan, of hoe hij ook mocht heten. Het bezit van een reuzekanon was een koninklijk voor recht. Het gieten van zulk een groot kanon was meer een kwestie van pres tige dan van militair nut. Dit was dan ook heel iets anders dan de Dikke Bertha's, de 42-centimeterkanonnen uit de eerste Wereldoorlog, die door mo toren langs gebaande wegen aange voerd, de forten van Luik en Namen aan puin sloegen. Van deze prestige-kanonnen zijn er enkele in het Westen bewaard. Het reuzekanon "Dulle Griet" in Gent. Het dichtst bij ons land te Gent is de z.g "Dulle Griet", welke dame uit 1380 zou dateren,'wat echter tegen gesproken wordt door de aanwezig heid der wapens van Bourgondië en van de hertog Philips de Goede (1420- 1467). Het moet dus wel als symbool van deze machtige heerser doorgaan, die het wellicht heeft laten gieten. Merkwaardig is, dat dit kanon, instru ment van geweld en vernieling, een vrouwennaam draagt: Margaretha. Dit is ook het geval met een dergelijk kanon, dat zich te Edinburgh bevindt, en dat in de volksmond "Mons Meg" heet. Meg is de Engelse verkorting van Margaretha, zodat de kanonnen van Gent en Edinburgh naamgenoten zijn. Het Mons, heeft men trachten te ver klaren uit de plaats, waar het gegoten zou zijn, Mons Bergen) in Hene gouwen, doch tegenwoordig neigt men er meer toe over, om de Schotten als de makers te beschouwen. Het is in elk geval wat jonger dan haar Gentse zuster, daar het uit 1455 dateert. Ook Rusland bezit zo'n reusachtig ka non, natuurlijk in het eeuwenoude Kremlin. Het draagt geen vrouwen naam, maar heet eenvoudig "Tsaar", keizer. Het is pas gegoten in 1586 en, zoals de reisgids trots verzekerd, door de Russen zélf. Ik geloof niet, dat er elders in Europa van die geweldige stukken geschut voorkomen. Wij gaan dus over naar Azië, waarbij wij Turkije voor het ge mak daar ook maar toe rekenen. Trou wens, tegenwoordig ligt het grootste deel daarvan op Aziatisch gebied. Azië. Vrij spoedig verbreidde zich de Wes terse uitvinding van het kanon onder de volkeren van het Oosten, het eerst bij de Turken, die in de 14e eeuw de Hellespont waren overgestoken, het grootste deel van het Balkanschier eiland hadden veroverd, en in de vol gende eeuw bezig waren, de laatste rest van het Byzantijnse rijk, de glo rieuze hoofdstad Constantinopel, nu: Istanbul op te ruimen, de bekroning hunner machtsuitbreiding. Hiertoe be zigden zij talrijke kanonnen, waaron der één geweldig groot stuk. De maker daarvan was geen Turk, want hij heette Urbanus en was van Deense of Hongaarse afkomst. Te vo ren had hij de keizer van Byzantium gediend, doch hij was naar de Moslims overgelopen. Daarom zal hij ook wel een Arabische naam gedragen hebben, die mij onbekend bleef. Sultan Mo hammed II, de grote veroveraar, die echter een open oog had voor de be kwaamheden en kunstvaardigheden zijner Westerse tegenstanders - liet hij zich niet door de Venetiaanse schilder Giovanni Bellini uitschilderen? - maak te een dankbaar gebruik van deze re negaat en overloper. Hij had deze vak man gevraagd: "Ben je in staat om een kanon te gieten, geschikt om een stenen kogel tegen de muren van Constantinopel te schieten?" waarop Urbanus antwoordde: "Ik ken de sterk te dier wallen, doch zelfs als ze ste viger waren dan die van Babyion, zou ik tegenover hen een werktuig van groter kracht kunnen stellen; de plaats en bediening daarvan zou ik aan Uw ingenieurs dienen over te laten". Na deze verzekering werd te Adrianopel, de toenmalige Turkse hoofdstad, een gieterij opgericht, het metaal werd toe bereid en na drie maanden produceer de onze Urbanus een kanon van ver bazingwekkende en bijna ongelofelijke afmetingen. De inwendige diameter was 12 decimeter, en de stenen kogel, die het uitwierp, woog meer dan 600 pond! Op een open terrein voor het nieuwe paleis werd de eerste proef

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 14