genomen. Ter voorkoming van te grote schrik of paniek werd de dag te voren het afvuren van het stuk aangekon digd. In een omtrek van 20 km was 't gedonder gehoord. De stenen kogel vloog meer dan een Engelse mijl weg en boorde zich een vadem in de grond. Voor het transport van Adrianopel tot voor de muren der keizersstad werd een voertuig samengesteld uit 30 kar ren. Een 60-tal ossen werd er voor ge spannen. 200 Mannen liepen aan weerskanten om het gevaarte even tueel in evenwicht te houden, terwijl 240 werklieden vooruit marcheerden, om de weg te effenen en bruggen te herstellen. De tocht duurde twee maan den. Aldus de Griekse berichten, op genomen in het kleurrijke verhaal van Gibbon in zijn "Decline and Fall of the Roman Empire" deel III. Inderdaad zijn uit dit monsterkanon enige schoten op de vestingmuren van Constantinopel gelost, doch niet veel, daar het stuk slechts zeven schoten per dag kon lossen. Na elk schot, moest het kanon met olie worden af gekoeld. Toen men dit eens verzuimde, sprong het uit elkaar. Bij mijn bezoeken aan Istanbul heb ik nooit zo'n reuzekanon te zien gekre gen, zelfs niet in de oude Irene-kerk (Vredeskerk), vlak bij de Hagia Sophia, die nu als Artilleriemusum dienst doet. Maar in de tijd van Gibbon lag er aan de mond van de Bosporus een groot kanon in stelling, dat het mogelijk bin nenvaren der Russische vloot moest beletten. Het kon een stenen kogel van 110 pond gewicht uitwerpen, waartoe 330 pond buskruit vereist waren. Op 600 yards afstand raakte het projectiel het water, kaatste terug en boorde zich in de andere oever van de Bosporus. Intussen hebben de vele kleinere stuk ken, die de Turk tegenover Constanti- nopels muren had opgesteld, deze heel wat meer beschadigd dan het reuze kanon. De bediening dezer kanonnen zou niets te wensen hebben overge laten. De Turken hadden de kunst goed geleerd, zodat zij de artilleriemeesters voor de Oostelijke volken zijn gewor den, tot in Indonesië toe. In 1514 was er oorlog tussen Turkije en Iran, doch toen de sjah Ismail met een schitterend leger bij Tabris op de Osmanen aanviel, hadden dezen zich stevig verschanst in een soort van "egelstelling", zoals men in de laatste oorlog zei. De stelling werd zeer ver sterkt door talrijke daarin geplaatste vuurmonden, waarop de Perzen niet gerekend hadden. Hun onstuimige aan val liep dan ook uit op een smadelijke nederlaag. Hierdoor wijzer geworden, liet de Iraanse vorst zich door zijn overwinnaars onderrichten. Hij ontbood deskundigen en geschut uit Turkije en weldra was zijn leger even sterk als het Turkse. Ondertussen had het gebruik van vuur wapenen via de zeeweg reeds de kus ten van India bereikt, dank zij de be middeling van Arabische en Portugese zeevaarders, doch in het binnenland kende men deze nog niet. Daar be hielp men zich nog met primitiever wapens, zoals met door de lucht ge worpen schorpioenen. Doch toen de grote veroveraar Babar, de eerste der Groot-Mogols, zijn ver overing van India begon, voorzag hij zich van een uitstekende artillerie. Hier bij was hem weer een Turk behulp zaam, Ustad Ali Kuli. Eerst werden de kanonnen tegen kleinere volksstam men, die zich aanvankelijk over het nieuwe wapen vrolijk maakten ingezet. Dit veranderde, toen zij met de uit werking der kanonnen op hun vesting werken kennis maakten. Toen Babar tegen het rijk Dehli oprukte, versloeg zijn jeugdige zoon Humayun een vijan delijke, vooruitgeschoven post der vij anden. De krijgsgevangenen werden nu allen met vuurwapenen geëxecu teerd, niet zo zeer uit wreedheid, doch om een voorbeeld te stellen, ook al kostte dit wat kruit. Op 26 april 1526 vond de beslissende slag bij Panipat plaats, ten noorden van Delhi. Babar volgde het voorbeeld der Turken en had zijn strijders opge steld achter een linie van een 700 ge- requireerde voertuigen, bezet met ge schut. Het schitterende leger van Delhi, veel en veel groter dan dat van Babar, liet zich verleiden diens wagenburcht aan te vallen, doch in een paar uur was het vernietigd, de aanvoerder gedood. Een nieuw tijdperk was voor India aan gebroken, de glorieuze tijd der Groot- Mogols. Het kanon had hierbij de door slag gegeven en zijn onmisbaarheid getoond. De verdiensten van de Turk Ustad Ali Kuli waren onmiskenbaar en hij bleef zich voortdurend verheugen in de gunst van keizer Babar. Ook deze wenste nu een geweldige vuur mond te bezitten, waarmede hij al zijn buren de ogen uit kon steken. Daartoe werden acht smeltovens in een kring opgesteld, met de reusachtige giet vorm in het midden. Toen het grote ogenblik van het gieten was aange broken, bleek er een rekenfout te zijn gemaakt. Terwijl de acht smeltovens al leeg waren, bleek de gietvorm nog niet vol. Ustad werd zo wanhopig, dat hij bijna in het gesmolten metaal was gesprongen, doch Babar was edelmoe dig, troostte zijn opperartillerist en schonk hem een fraai gewaad (destijds zo veel als een onderscheiding). Bij het openbreken van de gietvorm, twee dagen later, bleek de loop van de mortier volmaakt te wezen, slechts de kruitkamer ontbrak nog. Gelukkig kon deze afzonderlijk gegoten worden en tegen de loop worden aangebracht. Een kwartaal later werd de mortier ge probeerd en bleek nu in staat om een extra zware steen 'n kilometer ver weg te werpen. Het kon zelfs een dozijn schoten per dag lossen. Vergeleken met zijn Turkse collega was 't dus een snelvuurgeschut! Net als in het Wes ten droeg het een vrouwenaam, "Fa- timah". Jammer genoeg werd het bij het beleg der vesting Kanauj te zwaar geladen en barstte. Dergelijke onge lukken kwamen, toen de gietkunst nog in de kinderschoenen stond, wel vaker voor. Op het fort van Tanjore, in Zuid-lndia wordt nog zo'n prestigekanon aange troffen, "Radja Gopal" geheten. Het is 24 voet lang, heeft een omtrek van 10 voet, terwijl de doorsnede van de loop 2 voet bedraagt. Het zou slechts één maal zijn afgevuurd, zodat het inder daad slechts een paradepaardje was. Het komt mij voor, dat één der Hindoe ïstische Mahratta vorsten in de 18e eeuw de opdracht tot het gieten heeft gegeven ter verhoging van zijn aan zien. Na India kwam de Indische Archipel aan de beurt, waartoe wij ook voor het gemak het schiereiland Malakka zullen rekenen. Daar was in de 15e eeuw het sultanaat Malakka opgekomen, vanuit welke stad een levendige handel tus sen Oost- en Zuid-Azië werd gedre ven. Doch behalve op de commercie, waren de Maleise sultans ook bedacht op de verdediging door artillerie. Denkelijk waren de eerste stukken, ui teraard klein van stuk, aangevoerd door van de Indische kust afkomstige Oosterlingen, doch weldra zullen de Maleiers, die in het koper- en brons- gieten niet onbekwaam waren, zelf ge schut hbben vervaardigd. Dit plantte zich langs de handelsweg, voort ook naar Java. Toen de grote Portugese aanvoerder, Alfonso d'Albuquerque in 1511 Malak ka veroverde, zou hij daar niet minder dan 2000 kanonnen hebben bemach tigd. Een andere bron spreekt zelfs van 8000, wat zeer overdreven lijkt. Den kelijk zijn ook veel kleine stukken, b.v. de bekende leia's meegeteld. De grootste stukken werden door de overwinnaar naar Portugal gezonden, doch daar het schip met de kanonnen verging, hebben zij de Taag nimmer bereikt. Bij latere zendingen had men meer geluk, zodat men thans nog Ma leise kanonnen kan zien prijken in de zaal Vasco da Gama van het Museu Militar te Lissabon, het vroegere Ar senaal. Ook naar Java was de kunst van het geschutgieten overgekomen, zodat de Demakse-Japarase vloot, die in 1512/ 13 een vermetele aanval op het Portu gees geworden Malakka deed, goed van vuurmonden voorzien was. Een der oorlogsschepen was zelfs enigszins gepantserd, een pantserschip in de 16e eeuw! De geschutgieters en an dere metaalbewerkers zouden van de kust van India afkomstig zijn. Na de verdrijving van de Maleise vorst uit zijn residentie zou hij nog een paar stukken hebben kunnen meenemen, waaruit hij bij een prinselijke geboorte schoten liet lossen, dus net zoals bij ons gebeurde. Het lijkt niet onmogelijk, dat na de rampen in en voor Malakka, het ver trouwen der Indonesiërs in het geïm porteerde of zelfgemaakte geschut enigszins geschokt is. Hieruit zou zich (lees verder volgende pagina) 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 15