mm sm jwm de komst van uitheemse vaklieden ver klaren, m.n. van Turken wier vaardig heid bij de Groot-Mogols op de proef was gesteld. Het eerste Indonesische rijk, dat met Turkije contact heeft ge zocht, was Atjeh. Uiteraard was het om zwaardere stukken te doen, die zich met de Portugese konden meten. Indonesië. Volgens de "Peregrinagao" van de Portugees Mendes Pinto zouden de Atjehers reeds vóór 1540 met Turkije verbindingen hebben aangeknoopt. Ze hadden vier schepen via Indische Oce aan en Rode Zee daarheen gezonden, volgeladen met een typisch Atjehs product, peper. Het laatste stuk van de reis, van Suez tot Constantinopel, moest natuurlijk over land gedaan worden. Terugkerende brachten die schepen, behalve een verdrag met de Grote Heer aan de Bosporus, verschil lende bronzen of ijzeren kanonnen, ook musketten en gereedschap mee. In 1562 zagen Venetiaanse gezanten, die Constantinopel bezochten, gezan ten van de koning van Atjeh, uitge zonden door de sultan Alaoedd'in Sjah om geschut te kopen. De Sultan, te vens Beheerser aller Gelovigen, zond hun toen bekwame vaklieden geschut- gieters en anderen, die voor de Atje- her een citadel ontwierpen en hielpen bouwen, de latere Dalem, door de Nederlanders Kraton genoemd. De Portugese geschiedschrijver Couto bevestigt deze mededelingen. Er kwa men wel 500 Turken in Atjeh, die grote stukken meebrachten, zo ook ammuni tie. De verschillende soorten worden zelfs opgesomd: leeuw, adelaar, ka meel, valken enz. Zelfs leerden de At jehers zélf de kunst van het geschut gieten. De grote sultan Iskandar Moe- da maakte van het nieuwe wapen een dankbaar gebruik. Maar, hoewel bij het later in Atjeh aangetroffen geschut, vrij grote stuk ken zijn, ontbreekt er toch een pronk stuk, dat alle andere in afmetingen overtreft. Een bijzondere vermelding verdient één stuk, lang 4,6 meter, dat op zijn Turks versierd is, het z.g. "Peperstuk", Lada thitjoepa, een kopje peper. Verhaald wordt, dat eens Atjehse gezanten naar Constantinopel werden gezonden, om kanonnen te kopen. Ter betaling kre gen ze een lading peper mee, doch de reis duurde lang en ze moesten lang wachten, eer ze op audiëntie werden toegelaten. Ter bestrijding der onkos ten verkochten ze hun peper en toen ze eindelijk voor het aangezicht van de Beheerser aller Gelovigen mochten verschijnen, konden ze deze slechts één kopje peper aanbieden. De sultan, Soleiman de Prachtige, was echter edelmoedig en schonk hun een prach tig Turks kanon, wellicht het fraaiste van alle. Tegen het einde van het Atjehse rijk, werden de oude kanonnen verwaar loosd, ze lagen op de grond, of in de modder. Eén hunner had zich daarin 16 zo vastgezogen, dat onze soldaten het in 1874 de "zuigeling" noemden. In dat jaar, bij de verovering van de "Kraton", vielen alle nog bestaande kanonnen in Nederlandse handen. Daar het Bataviaasch Genootschap ze wei gerde, werden ze alle naar ons land, naar het Militair Invalidenhuis Bron beek gebracht (in 1875). Daar kan (of kon) men die prachtige stukken nog bewonderen. Van Sumatra gaan we naar Java over, en wel eerst naar de Noordkust. Hier over kunnen we kort zijn. Weliswaar moet daar heel wat geschut geweest zijn, niet enkel klein spul, zoals leia's, draaibassen en dgl., maar ook grotere kanonnen, waarvan tot op de huidige dag nog enige exemplaren aan te wij zen zijn. Zo bevindt zich in oud-Ban tam in de wijk Karang Hantoe een vrij groot stuk geschut, ki Amoek (dus: de Amokmaker), dat een geschenk zou zijn van de vorst van Demak. Daar bevond zich toen een Portugese rene gaat, die bekend stond als khodja ra, dat nóg de verbazing van iedere kratonbezoeker opwekt. Het werd in 1625, toen de Mataramse vorst pas de soenanstitel had aangenomen, door Ja vanen gegoten, ofschoon niet feilloos. Er zitten nog al wat barsten in. Het zou ook helemaal niet voor de oorlog be doeld zijn, doch volgens de Nederland-, se gezant Rijklof van Goens zou het stuk slechts gegoten zijn, 1e. om het volk samen te roepen, 2e om 's Vor sten toorn te kennen te geven, 3e bij grote sterfte. Zelfs bij de aanval op Batavia in 1629, het tweede beleg, met Javaanse artillerie, is Sapoe Djagad (die de wereld wegvaagt) thuis ge bleven. Het zou ook nooit de verre reis over ongebaande wegen van Mataram naar Djakarta hebben kunnen afleggen. Naast dit grote kanon bezat de Vorst ook veel kleinere. Er waren buskruit kelders en wapenmagazijnen, waar veel musketten gemaakt werden. Het Mataramse leger zou zelfs 115.000 musketiers geteld hebben, wat on waarschijnlijk hoog geacht 'moet wor- Sapoe Djagad (bezem der wereld) bij de kraton in Solo Djenal en die bekwaam was in het gieten van geschut. Mogelijk is hij de maker er van. Ook op de berg van Japara moeten zich grote stukken bevonden hebben. Een Hol lands bezoeker vond op de aloen- aloen van Soerabaja in 1620 wel 20 kanonnen liggen, ijzeren en bronzen. Een daarvan was wel eens zo lang als een onzer kartouwen, en de Javanen zeiden het zélf gegoten te hebben. Men was ook bezig, er nog meer te gieten. Doch over het algemeen schijnt bij het vervaardigen van geschut aan Java's Noordkust meer de practische bruikbaarheid dan het pronken met een monsterkanon op de voorgrond ge staan te hebben. Wellicht krijgen wij nog eens de kans, om in een ander verband hier dieper op in te gaan. Het lijkt ook een vrij ingewikkelde kwestie. Eenvoudiger echter liggen de zaken in het binnenlandse rijk Mataram, de huidige Vorstenlanden. Het bezit aan oud geschut dezer zelf- besturende vorsten is inderdaad zeer aanzienlijk, vooral bij de Soesoehoe- nan. Men zou bijna van een zekere kanonnencultuur kunnen spreken. Het grootste kanon van Soerakarta is het stuk Sapoe Djagad of Pantjawoe- den. Gemeld wordt, dat op vorstelijk bevel de wapensmeden in drie maan den 800 musketten konden maken, be nevens een goede partij klein ijzeren geschut. Behalve nog enige merkwaardige Ja vaanse kanonnen telt de verzameling van Z.K.H. de Soesoehoenan nog bui tenlandse stukken, geschenken van vreemde gezanten: Portugese, Neder landse, Engelse. Het Portugese kanon, zorgvuldig achter matglas boven op de sitinggil (hoge grond) bewaard, is nu een rijkspoesaka. De twee prachtige Nederlandse stukken, die in 1615 ge schonken werden, hebben zelfs 14 jaar later de stad Batavia gebombar deerd, zonder resultaat evenwel. Alle stukken zijn met passende schone Ja vaanse namen versierd en ze krijgen offers aangeboden. Het laatste rijk, waarvan wij weten, dat het een "monsterkanon" bezeten heeft, is Makassar. Het is gegoten op last van sultan Al' a 'Oeddin (1592/93 - 1637), de eerste Vorst, die tot de Islam overging. Daarna ging hij op verove ring en onderwerping van naburige volken en volkjes over en het is daar- (lees verder volgende pagina onderaan)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 16