De KNIL-Officier en het huwelijk 9 In het boekje "Gebroken rijst" van de schrijfster Loes Nobel, uitgave Hollandia te Baarn, 1978, is op blz. 79 vermeld: "Een adellijke dochter die een blanke officier verkoos was een schande. Het was beneden haar waardigheid, vond men in de kraton. Maar grootmoeder was stand vastig en hield van de blanke officier. Ook nog toen deze vertelde dat hij haar voor de Nederlandse wet niet huwen kon. Het was voor Nederlanders verboden zich met een inheemse in de echt te verbinden. Als hij zou doorzetten zou hij gedegradeerd worden en overgeplaatst naar een onbelangrijk plaatsje diep in het binnenland. De officier was trots en koppig, hij was een Fries en hield van het Javaanse meisje. Zij trouwden voor de inlandse wet. Hij ontving zijn degra datie en de overplaatsing. Zij ontving een onterving en de mededeling dat zij niet meer bestond als een dochter van de adellijke familie. Een doodverklaring." Voorin, op blz. 5, komt de vermelding voor, dat de feiten in dit boek beschre ven op waarheid berusten, doch dat de omstandigheden en de personen die er in voorkomen gefingeerd zijn. Terzake wijs ik er op, dat de vermel ding als zou het voor Nederlanders verboden zijn zich met een inheemse in de echt te verbinden, volkomen on juist is. Een dergelijke uiterst discri minerende bepaling kende het recht in Ned.-lndië vóór de souvereiniteits- overdracht niet en voorzover mij be kend is ook nimmer. De regeling op de gemengde huwe lijken was neergelegd in het Kon. Be sluit van 29 dec. 1896 no. 23 (Stbl. 1896 no. 158). Hier volgen enkele hoofdpunten er van: Art. 1. Huwelijken tusschen personen die in Ned.-lndië aan een verschillend recht onderworpen zijn, worden ge mengde huwelijken genoemd. Art. 2. De vrouw, die een gemengd huwelijk aangaat, volgt staande huwe lijk, publiek- en privaatrechtelijk, den staat van haren man. Art. 6, lid 1. De voltrekking van ge mengde huwelijken geschiedt volgens het voor den man geldende recht, be houdens de toestemming der aanstaan de echtgenooten, welke steeds wordt vereischt. Art. 7, lid 2. Verschil van godsdienst, landaard of afkomst kan nimmer als beletsel tegen het huwelijk gelden. Voorts bevat de ordonnantie van 4 juni 1904 (Stbl. 1904 no. 279) een re geling voor de registers van de burge- lijke stand voor gemengde huwelijken. Bij mij rees de vraag of de schrijfster de genoemde onjuistheid opzettelijk heeft neergeschreven, dan wel of zij hier handelde uit onwetendheid. In dien dit laatste het geval is, rijst toch de vraag: waar komt dergelijke non sens vandaan; waren er mensen die werkelijk geloofden dat deze discrimi natie bestond? Ik wendde mij tot de schrijfster om opheldering. Zij ant woordde mij als volgt: "Het desbetreffende verhaal waar in de zin staat waar u over viel, gaat over mijn overgrootmoeder, die omstreeks 1850 geboren is. Het spijt mij voor u, te moeten meede len dat het gebeuren historisch is, dat in die dagen officieren inder daad gedegradeerd werden om een dergelijke reden. Echter, ik heb mij niet verdiept in het feit of dergelijke verbintenissen bij de geschreven wet verboden waren, de wet van 1850 dus wel te verstaan. Maar er bestond ook - en zeker ook bij de Nederlandse begrippen - een ongeschreven wet, die misschien wel nog zwaarder woog dan de geschreven wet. De grond waarop mijn "onjuistheid" gebaseerd is, is dus niet de letter lijke geschreven wet, maar de onge schreven wet en de in die tijd heer sende ethische norm." Hierop reageerde ik met het volgende: "Uw mening dat omstreeks 1850 een ongeschreven wet aan Neder landse officieren verbood in de echt te treden met een inheemse vrouw, kan ik niet delen. Wel kan ik aan nemen, dat men in de kring van Ned. officieren ongaarne zag dat een dergelijk huwelijk plaats vond, doch dat hierop degradatie zou vol gen, acht ik onmogelijk. Degradatie betekent verlaging in rang. De dienstreglementen gaven aan in welke gevallen zulks moge lijk was, doch het moet uitgesloten worden geacht, dat een dergelijk huwelijk hiervan de reden zou kun nen zijn. Het huwen van een Nederlander met een inheemse vrouw voor de inlandse wet (voor de penghulu) had voor de man geen rechtsgevolg, omdat zijn wet dwingend voor schreef dat zijn huwelijk, met een vrouw van welke landaard ook, diende te worden gesloten door de ambtenaar van de burgerlijke stand voor de Europeanen. Door een der gelijk huwelijk voor de inlandse wet bleef de man formeel ongehuwd, hetgeen betekende dat hij in con cubinaat leefde, wat bij vele Ned. officieren voorkwam. Tal van Ned. officieren hadden een huishoudster (njai), waardoor zij niet in hun pro motie werden geschaad, laat staan gedegradeerd werden. Ik blijf van oordeel dat het bewuste gedeelte van blz. 79 van uw boek een onjuist beeld geeft van de fei ten en dat het de Ned.-Indische wetgever in ernstige mate discrimi natie in de schoenen schuift, zulks ten onrechte." Tot zover mijn reactie. Hierop heb ik van de schrijfster niets vernomen. Volledigheidshalve vermeld ik nog het volgende. Het Kon. Besluit van 28 juli 1871 (Ind. Stbl. 143) bepaalt in art. 1, dat een officier van de landmacht in Ned.-lndië geen huwelijk mag aangaan zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen van de Gouverneur- Generaal of van de daartoe door deze aangewezen autoriteit. Art. 2 schrijft voor, dat de voormelde toestemming niet wordt verleend, dan onder de volgende voorwaarden: a. dat de aanstaande echtgenoote zich schriftelijk verbinde, haar echtgenoot niet bij militaire expeditiën of marschen te zullen volgen en nimmer in de kam pementen en de kantonnementen of bij het leger wanneer het te velde is, te zullen verschijnen. b. dat het uit de inlichtingen van den betrokken Chef van het wapen of dienst of wel van het Korps blijke, dat het gedrag van de aanstaande echt genoote onberispelijk is. Art. 3 bepaalt, dat de betrokken auto riteit de aanvraag tot het aangaan van een huwelijk inwilligt wanneer daar tegen geen bedenkingen bestaan. Uit deze bepalingen blijkt, dat het ver lenen van deze toestemming slechts een formaliteit was. Bij dit KB van 1871 werd tevens in getrokken het voorschrift voor de of ficieren, houdende dat zij voor het aangaan van een huwelijk moesten aantonen een eigen inkomen te hebben van minstens 400,'s jaars, boven hun tractement. De Raad van Indië adviseerde voor deze intrekking en vermeldde in zijn advies, dat dit voorschrift "geacht moet worden niet dan een schijnbestaan te hebben, terwijl buiten dien een Luite nant, die niet aan de vereischten der gegoedheid kan voldoen, toch niet kan weerhouden worden om zich, volgens Indisch gebruik, buiten echt een gezin te vormen." Aldus de wijze woorden van het Hoge College (Missive van de Minister van Koloniën aan Z.M. de Koning dd 24 Julij 1871, Lett. C No. 36). Dr. Mr. H. F. W. LUIKING SOJA-KNABBELS, LEKKER EN GEZOND In diverse smaken o.a. ui peper - paprika - zout en ongezouten - tamari - per 11/2 ons f 1,75, per Vb pond 2,75, roastbeef per 1/2 pond f 3,25. saté-smaak per 60 gr. f 1,10 SOJA-KORRELS voor de boterham, ijs, gebak etc. nougat - chocolade 200 gr. 2, bacon 200 gr. 2,25 TOKO MOESSON Den Haag - Tel. 070 -54 55 00

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 9