Moskee contra tempel
door Dr. H. J. de Graaf
in een oud Javaans geschrift
Een der moeilijkste perioden uit de Javaanse geschiedenis is wel de tijd van
de z.g. "Godsdienstovergang", dus de komst van Islam op het nog Hindoeïstische
eiland. Voor dit tijdperk bezitten wij de oude overleveringen, vervat in de
Babad's (hofkronieken) en de Serat Kanda's (verhalenboeken), zo mede de le
genden omtrent het optreden der wali's, de Islampredikers, die bij de Javanen
nog in hoge ere staan. Al deze geschiedenissen zijn echter pas in de 17e eeuw
of nog later op schrift gesteld, dus een of meer eeuwen na de feiten, zodat men
er zich niet over behoeft te verbazen, als deze verhalen een legendarisch karak
ter dragen. De eerste Europese geschiedvorsers, die zich met de Javaanse ge
schiedenis hebben bezig gehouden, n.l. de luitenant-gouverneur Raffles en de
veelschrijvende amateur Hageman, bleven aan deze overleveringen vasthouden
en namen ze als zuivere waarheid in hun geschriften op. Daarop is een tijd ge
volgd, waarin men al die oude histories voor leugenverhalen hield en er niet
meer naar omkeek. Pas de laatste tijd doet men meer moeite, om in deze ver
telsels de betrouwbare historische kern terug te vinden, hetgeen somtijds wel
eens lukt. Daardoor rijzen de koersen dezer Babad's en Serat Kanda's weer
enigszins.
Naast deze inheemse bronnen hebben
we dan nog de berichten van buiten
landers, tijdgenoten der beschreven
gebeurtenissen, zoals de Arabieren, de
Chinezen, doch vooral de Portugezen,
die zich sedert het jaar 1510 met de
Archipel inlieten. Een bezwaar is ech
ter, dat deze vreemdelingen niet steeds
goed ingelicht waren, o.a. omdat de
Portugezen lange tijd, na de mislukte
aanval op het Portugees geworden Ma-
lakka in 1512/13 met de Javanen op
kwade voet stonden. Een uitzondering
vormt het waardevolle geschrift "Suma
Oriental" van de Portugese apotheker
Tomé Pires uit de jaren 1513-1515, dat
ons zeer belangwekkende feiten om
trent het Java van zijn tijd mededeelt,
doch dat pas vrij laat, nadat het jaren
lang in de bibliotheek van de Cham-
bre des Députés te Parijs verscholen
is gebleven, algemeen bekend is ge
worden door de verdienstelijke uit
gave van de Portugese geograaf, Ar
mando Cortesao.
Toch weten we nog lang niet alles, en
daarom is het zeer verheugend, dat
zo pas een werk van de pers is ge
komen, dat enig licht werpt op de
overgang der Javanen tot de Islam. Het
is niet eens een echt geschiedverhaal,
want aan contemporaine of eigentijdse
geschiedenis, waarmede men tegen
woordig zo wegloopt, deed men des
tijds nog niet. Het is een boek van
theologische aard, een verhandeling
over de ethiek, de zedeleer. Het hand
schrift van dit Javaanse boek werd
aangetroffen in de Biblioteca Commu
nale Ariostea te Ferrara, dus de Ge
meentebibliotheek aldaar, die naar de
grote dichter Ariosto genoemd is. Met
deze heldendichter heeft het Javaanse
handschrift echter niets te maken. Wij
weten niet eens, hoe het daar is te
recht gekomen.
Wel is bekend, dat het een geschenk
is van de markies Cristino Bevilacqua,
doch bij navraag bleek, dat deze edel
man geheel onbekend is en hoe hij
aan dit merkwaardige manuscript ge
komen is, is een raadsel. In de 17e en
18e eeuw kwamen slechts zelden Ita
lianen in Indonesië, hoogstens wellicht
missionarissen. Doch tijdens de Com
pagnie waren de Nederlanders in de
Archipel weinig op de komst van
Roomse zendelingen gesteld, en wan
neer zulk een missie-pater zich in
Batavia vertoonde, werd hij wel niet
ter dood gebracht, doch op het eerste
en beste schip naar zijn vaderland
teruggezonden. Zulk een priester zal
daarom nauwelijks tijd hebben gehad,
om met inheemse Moslims in contact
te komen, laat staan van hen een re
ligieus handschrift te verwerven.
Hulde aan de Ferrarese gemeente
bibliotheek, dat zij het handschrift
zorgvuldig heeft bewaard, en niet weg
gedaan, want men begreep er geen
woord van. De klassiek opgeleide bi
bliothecaris schreef in het Latijn in zijn
catalogus: "Een onbekend geschrift
van 23 bladzijden, of liever: houtach
tige stroken. Wie het verklaren kan,
kan zijn gang gaan!" Doch niemand
kwam opdagen, om er zijn neus in te
steken. Geen andere oplossing weten
de, schreef de bibliothecaris in de vo
rige eeuw aan een Franse en Duitse
geleerde. Slechts de laatste stelde
vast, dat het schrift Javaans, maar ook
zo onduidelijk was, dat hij het niet
kon lezen.
Pas in 1962 bereikte een fotokopie de
Leidse Universiteit. De Hr. Soegiarto,
als assistent verbonden aan de afde
ling Javaanse taal- en letterkunde,
slaagde er in het lastige handschrift te
transcriberen, d.w.z. in normale letters
over te brengen, en tevens om de
houtachtige stroken in de juiste volg
orde te brengen. Immers, dit hand
schrift was er niet een op Europees
of Chinees papier, doch het was een
z.g. kropak, zoals er vooral op Bali
nog op grote schaal gevonden worden,
evenals eertijds op Java. Zo'n boek
bestaat uit gedroogde bladeren van
de nipah-palm, waarop de letters staan
ingekrast. Deze lange bladeren raken
echter wel eens van hun plaats en
moeten dan herschikt worden. Na
het succesvolle geduldwerk van de Hr.
Soegiarto kon eindelijk de serieuze
bestudering van de inhoud beginnen.
Dit is de arbeid van prof. dr. G. W. J.
Drewes geweest, die er tenslotte na
jarenlange studie een prachtige, dui
delijke uitgave in boekvorm van ge
maakt heeft met: inleiding, tekst naast
de Engelse vertaling, verscheidene re
gisters, aantekeningen en samenvat
tingen. Deze uitgave, degelijk en
breedvoerig, laat weinig te wensen
over, zodat het geheimzinnige hand
schrift thans ook weinig meer voor
ons verbergt.
Het blijkt, gelijk reeds terloops werd
opgemerkt, een Moslims boek over
ethica of zedeleer te zijn, dus een aan
wijzing, hoe een Mohammedaan zich
in het dagelijks leven dient te gedra
gen, ten einde de eeuwige zaligheid
te verdienen. Dit is een in de Moslim
se literatuur vaak behandeld onder
werp, doch het Ferrarese handschrift
bevat een stelselmatige uiteenzetting
over het voor Moslims vereiste levens
gedrag.
De schrijver is onbekend. Hij noemt
in zijn geschrift slechts zijn ambt, kali-
pah, wat thans het hoofd ener moskee
in een provinciestad aanduidt. Tevens
is hij vertegenwoordiger van de pang-
hulu der districtshoofdstad. Sunan Bo-
nang, de vermaarde wali of Islamver-
breider van Tuban, wordt ook kalipah
Asmara genoemd. De auteur was dus
een persoon van zeker aanzien in de
Moslimse gemeente zijner inwoning,
doch tevens iemand, van wie men ze
kere belangstelling en kennis van
godsdienstzaken mag verwachten. Hij
moet, naast het Javaans, ook Arabisch
verstaan hebben. Zo kende hij o.a. het
werk van de mystieke godgeleerde
al-Ghazali. Hij volgde deze vermaar
de leraar in het onderscheiden van ui
terlijke en innerlijke vroomheid, de
godsdienst der uiterlijke vormen en
die des harten. Een gelovige is óók
een Moslim, maar niet elke Moslim is
steeds een gelovige, schrijft hij. Ge
loof is inwendig, de Islam uitwendig.
De strengheid zijner opvattingen blijkt
ook uit het verbod om met een vrouw
te praten: dat wekt maar wellust op!
Hierin hebben de Javanen hem niet ge
volgd, anders zou er op de Vorsten-
landse pasar weinig te doen zijn, om
maar te zwijgen van de warongs.
Hij zou dus behoord kunnen hebben
tot die schare van maulana's, welke
volgens Tomé Pires' mededeling in het
begin der 16e eeuw op Java kwamen,
om daar als godsdienstleraar op te
treden. In zijn boek wordt meermalen
gesproken over de verhouding van
leerlingen tot meester, en omgekeerd,
zodat deze relatie zijn warme belang
stelling moet hebben gehad. Mogelijk
leidde hij een school, vergelijkbaar met
de huidige pesantrèns.
Men kan zich ook afvragen, wat doel
en bestemming van dit geschrift waren.
Zeer zeker diende het niet ter be
kering van kafirs, heidenen. Doch men
6