Nènèh Loehoe Tainaloehoe Met enige verbazing las ik in een Moessonnummer het relaas over de legende van de Nènèh Loehoe, want dit verschilt met wat ik hierover weet. Als U het me toestaat wil ik mijn lezing geven. Het bijzondere van legendes is, dat er geen twee versies gelijk hoeven te zijn, zonder dat men aan de juist heid van elk van hen hoeft te twij felen. Legendes zijn nu eenmaal de som van mysterie en waarheid en het menselijke vermogen om die twee elementen in een verhaal te verwer ken. Bij deze drie versies van Nè nèh Loehoe, waarvoor we de in zenders hartelijk danken, laten we het - Red. Om te beginnen dan. Als jong onder wijzer werkte ik in Amboina van 1 ja nuari 1938 t/m september 1939. Niet zo heel lang dus. Doorgaans werd men er voor 4 jaar "opgeborgen". In die dagen kwam je van Batavia naar Am- bon door eerst het traject Batavia- Soerabaja per nachtexpres (de Een daagse) af te leggen. Om 7 uur 's- morgens kwam je aan, je zocht een hotel op, want je boot (K.P.M.) naar Ambon (en verder) vertrok pas om 5 uur 's middags en na 6 dagen en 5 nachten via Boeleleng en Makasser was je er eindelijk. Gemiddeld 4 jaar moest men er blijven, maar doordat mijn vrouw heel ziek werd en direct terug moest naar Java, kwam ik snel ler weg uit Ambon, het eilandje met die geweldige grote, wonderschone baai. Toen ik hierover de eerste dagen enthousiast was, zeiden de verbitter de collega's, die er al langer zaten en waarschijnlijk helemaal "uitgekeken" waren: "Ja, mooi is die baai van Am- bon", en na een veelbetekenende pauze vervolgden ze"als je hem uitvaart Maar goed, door de ziekte van mijn vrouw had ik in die tijd dat ik alleen achterbleef, weinig of zo goed als geen contact met de Europese samenleving. Ik woonde in een hotel, tevens bor deel, en de enigen die me in deze donkere dagen hielpen, waren de Am- bonnese vrienden en ouders van mijn leerlingen. Zij hebben mij deze moei- Heel, heel lang geleden leefde op Soija de bekende en heel bevallige en schone "Booij", die helaas een prooi werd van de Duivel. De Vader van Booij was Koning op Soya en had niet ver van zijn woning een klein huisje, een z.g. "tweede wo ning". De hut stond boven op een grote steen en heel vaak gingen Vader en dochter naar het lieflijk gelegen huisje, waar het heerlijk rustig was en waar steeds werk te doen was voor hen. Eens, op een zondagmorgen, toen het volk ter kerke toog, zag de oude Vader met bezorgd hart, dat zijn dochter nog steeds aan het werk was en hij riep haar toe: "Kind, leg je naaiwerk neer" en ook de Moeder herhaalde Vader's verzoek. De tifa sloeg één keer Moe der riep hofwaarts, maar het meisje lei haar naaiwerk niet neer. Voor de tweede maal sloeg de tifa en de ou ders begaven zich op weg, nadat de Vader boos geroepen had: "Als je niet doet, wat ik zeg, moge de Duivel je dan helwaarts dragen". En niemand kon vermoeden, welk lot het lieve kind lijke tijd helpen doorkomen. Ik werd te eten gevraagd, bracht avonden bij ze door en van hen leerde ik veel van de geschiedenis en de legenden van het Ambonse volk. Vergemakkelijkt werd dat alles ook omdat mijn jongste (in Batavia) getrouwd was met mijn jeugdvriend, een Latuasan, een Am bonse naam, die in dat land van her komst geen nadere vermelding be hoeft. Welaan dan, nu de legende van de Nènèh Loehoe, zoals ik die toen leer de kennen. Ze was de jongste dochter van de bij de Nederlanders in hoog aanzien staande Radja vorst) van Soija di Atas, (het gebied boven op de Goe- noeng Nonna). Natuurlijk was ze beeld schoon, alle prinsessen plegen het doorgaans te zijn in legendes of sprookjes. Een zondagmorgen was ze bij de put op het grote erf bezig, de laatste hand te leggen aan haar toilet. Haar ouders en het gevolg, de dragers (van de draagstoelen) waren gereed om te vertrekken. De Radja was boos door dit oponthoud, hij wou op tijd in de kerk zijn. Na vele aanmaningen om op te schieten, waarop het prinsesje maar steeds met een "Nog even vader" ant woordde, werd hij zó boos, dat hij be sloot zonder haar te vertrekken. Even voor hij in zijn draagstoel stapte, draai de hij zich nog om en riep haar toe: beschoren was! De tifa deed zich nogeens horen; het Godshuis was geheel gevuld en men zong ter ere van de Eerstgeborene. Doch op de rotsklip zat nog steeds Booij Pattimahoe en hoewel zij het steeds probeerde, de draad kreeg zij maar niet in het oog van haar naald. Plots viel het klosje uit haar handen, verdween in een kloof en ratelde langs de rotswand, waarbij het meisje met een voet uitgleed. Zij waagde zich naar de rand van de rots, om het klosje garen te grijpen en tuimelde naar be neden. Sakapa, Booij's dienaar, wilde de Prinses grijpen, maar ook hij ver dween in de spleet en beiden vonden in het hol een droeve dood. De ouders, diepbedroefd, weenden om het verlies van hun dochter, die na haar verdwijnen Tainaloehoe werd ge noemd, doch dikwijls nog aan haar ouders verscheen. Later kwam zij heel vaak op Soija. Dikwijls wisselde zij van kleren; soms droeg zij een japon en ofschoon zij zoiets voorheen niet kon dragen, wist zij er heel goed mee om te gaan. "Ik wou dat de duvel je hale!" En men begon met de afdaling naar de kust. N.B. Ook ik ben een keer halfweg de de Goenoeng Nonna opgegaan, ver gezeld van mijn vriend, de Indone sische landbouwconsulent en kunst schilder Soetijoso. We wilden de prachtige baai van Ambon vanaf een hoogte schilderen. Ruim een uur had den we voor de klim nodigDit vermeld ik er nog even bij om U een idee te geven van de afstanden. De "getrainde" dragers van de Radja de den het waarschijnlijk sneller Toen de vorstelijke familie en gevolg terugkwamen, was het hele huis in rep en roer. Van de wanhopige be dienden hoorden ze dat het prinsesje spoorloos verdwenen was. Slechts één muiltje van haar was bij de put (bron?) teruggevonden. Een grootscheepse speuractie, die meerdere dagen duur de, werd ondernomen. Zelfs is men in de diepe put afgedaald. Echter zonder resultaat. Het prinsesje was en bleef weg (lees verder volgende pagina) Soms zag men haar een sarong dra gen, die haar paardenvoet moest ver bergen, een paardenvoet, die de Dui vel haar had bezorgd. Soms ook had ze een slendang omgeslagen, die haar ook zeer goed stond. Bij familieleden, die een feest gaven, verscheen Booij ook vaak, bracht dan rijst en dranken mee. Zij kocht de be nodigdheden tot elke prijs in, zelfs in Ambon. Doch reeds spoedig bleek het de ver kopers, dat zij op hun hoede moesten zijn, daar de zilveren munt, waarmede Tainaloehoe betaalde, in glas veran derde, zodra zij de toko verlaten had. Toch, niemand weerde haar kooplust, want wie durft een geest te weerstaan, wèt zij kocht, was immer voor een feest bestemd. Op zo'n feest verscheen zijzelf ook altijd en diende daar dan als meid. Men vereerde haar dan ook, omdat zij zo bescheiden was. Men schreef haar ook veel wondergaven toe, want ont brak op zo'n feest de drank, dan ver anderde water alras in arak! En kon men drinken zoveel men wilde. INONG (Een Ambonse legende) 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 12