*l£er Inner incj en 3<Cetjil (XXIV) ■7*; ytmmss7SSi*i Station Indonesië (la-me-nie-lache) Station Indonesië in duizend stukjes stond er op de zij kanten van de doos die ik door m'n vrouw in de handen gedrukt kreeg en op het deksel van de doos stond inder daad een station afgebeeld met alles er op en er aan wat gangbaar is op een station. Getekend door F. van Bemmel las ik rechts onder. "Nou, wat vind je er van", vroeg m'n vrouw met een stra lend gezicht. "Iets van Indonesië. Vond ik leuk om voor je te maken", liet ze er op volgen, met een enthousiasme in haar stem die je alleen bij verwoede legpuzzelaars over de lippen hoort komen wanneer ze een leuke en moeilijke leg puzzel op de kop hebben getikt. "Wat ik er van vind?", antwoordde ik verontwaardigd. "Niks. Dit is nep. Niks geen Indonesië. In geen duizend jaar. Als dit Indonesië is, ben ik een karbouw. Indonesië, la-me-nie-lache. Deze tekening is uit de tijd dat de "gordel van smaragd" nog Nederlands-lndië heette. Dit is een re productie van één van de schoolplaten waarmee de lagere en andere scholen voor de tweede wereldoorlog vol hingen. Kan je het je niet meer herinneren?" Nou, ik had er geen moeite mee. Mijn herinnering had geen duizend stukjes nodig om één geheel te worden. Ik huppelde al weer in korte broek door de lange gang van de lagere school. Links en rechts van me schoolplaten met beelte nissen uit Indië: sawah- en berglandschappen, een pasar tafereeltje, de karbouwen mandiënde katjongs en vooral niet te vergeten de tijger die een karbouw in de nek sprong en de python gekronkeld om een boomtak. Een droomwereld hing om me heen. Omdat ik toen al de leeftijd had dat ik stil bleef staan bij de dingen die me aanspraken, fantaseerde ik me vele malen in Indië en zo werd Indië voor mij de mooiste provincie van Nederland. Op de vraag: wat wil je worden als je groot bent, ant woordde ik dan ook steevast "koloniaal". Helaas, koloniaal is het nooit geworden. Het werd er een dienstplichtig broer tje van. Maar nu eerst eventjes terug naar het zo rond negentien vijfentwintig getekende "station Indonesië". Het is zo te zien een station in de bergen en telt twee perrons met daarop de altijd in alle standen wachtende reizigers en de eveneens altijd met zware barang zeulende reizigers die de gereed staande trein nog trachten te halen. Nu, vijfenvijftig jaar later, kan ik het wel vertellen: ze hebben de trein niet ge haald, want de stationschef in smetteloos wit toetoep en rode pet had het vertreksein met de spiegelei al gegeven. Tijd is tijd was toen ook al zeer aan tijd gebonden bij de spoorwegen. Wat me opviel bij het bekijken van de tekening was het allen in pakean-zondag gekleed op reis gaan van zowel de inlandse als blanke reizigers. Toen, een gewoonste zaak van de wereld. Thans, een haast van de aardbodem ver dwenen verschijnsel. Een uitschieter in pakean-zondag was wel het totok-gezin staande bij de wachtkamer. Moeder en dochter in fleurige zomerjurken, vader in colbertkostuum met flaphoed op en een regenjas over de arm terwijl er geen vuiltje aan de lucht was. Als je dat zo ziet staan tussen de mode van toen, sarong kabaja, toetoep, tropenhelm of hoe die kleding van toen vroeger dan wel mag heten, dan vraag je je toch wel af wat het koppeltje vreemde eenden in de bijt voor stelt. Waren dat soms de voorlopers van de toerist in vrije- tijdskleding? Het moet haast wel. Met de reclame wisten ze toen ook wel raad want de muren van het stationsgebouw waren rijkelijk voorzien met recla meborden. Enkele teksten op de borden zijn duidelijk te lezen zoals: Minoem selamanja tembacco shag Dobbelman; Biskoewit Verkade tjap ampat sinjo en Tenoenan Padang, tanggoen tida bisa loentoer. Gedeeltelijk te lezen zijn de borden van: asperin; Colgate en de Java-Sumatra scheep vaartdienst. De meeste Moessonners zullen zich deze re clame nog wel herinneren, neem ik aan. Mijn levendige herinnering aan een staton in Indië dateert van vlak na de eerste politiële actie. Het station lag aan de rand van een kleine kota en was vrij ongeschonden uit de strijd te voorschijn gekomen. Om het zo te houden in het belang van de wederopbouw hadden wij de taak ge kregen kota, station en omgeving te beveiligen tegen anders willenden. Ons tampatje hadden we in de huizen en gebou wen vlak voor het station opgeslagen. Het station was voor ons een welkome verandering in de dagelijkse sleur van soldaatje spelen onder de tropenzon. Het soldaatje spe len werd spoorslags treintje spelen met een overgave die de spoorwegen van trots naast de rails zou doen lopen als ze ons aan het werk hadden gezien. De stoomlocomotief had onze grootste belangstelling, voor al toen bleek dat hij nog volkomen intact was. In een mum van tijd werd de loc bemand door in vuur en vlam staande, laaiend enthousiaste stokers die, met alles wat maar enigs zins brandbaar was, de loc opstookten totdat de veiligheids klep het uitgierde van ellende. Ondertussen viel er gestaag een regen van vonken en as op ons neer. West-Java had er een nieuwe vulkaan bij. Lang duurde de lol niet want spoorwegmannen namen de wederopbouwtaak van ons over. Wij werden op doodspoor gezet wat het materieelbeheer betrof en kregen de, toch ook wel dankbare, taak van beveiligers toegewezen, 's Morgens vroeg meldden we ons bij de gereedstaande trein om met technici en harde werkers van de spoorwegen het baanvak op te gaan ter reparatie of vernieuwing van de spoorbaan. Voor de loc een paar platte wagens om de klappen op te vangen van eventuele ingegraven mijnen of vliegtuigbommen. Gelukkig is het nooit tot een klap gekomen. J. BLOKKER

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 14