mmm gill Thuis in Groot-Nederland ^sSWi£#SIS^fe Graest^eraiaRKsMn^ Toentangse weg 318. Wat heeft be perkte woonruimte in Nederland ons vaak doen terugdenken aan dat huis! Onze Buick voor de garage, de djon- gos waardig links in de voorgalerij. Rechts Ma, nog altijd zwartgelokt. Vóór het huis ikzelf, van hoogblonde peuter uitgegroeid tot een lange bonestaak met donkerbruin haar. Naast me dikke Milly, dochter van de zendeling van Engelen en haar zusje Magdaleentje. Dat huis weerklonk van mijn gegalm, liedjes uit "Kun je nog zingen", maar ook "My old Kentucky Home" en "Yes, we have no bananas". Voor dat huis stopte eens de hofauto van de Soe- soehoenan van Soerakarta. Zijne Hoogheid had een glimp van mijn va der opgevangen in de tuin. "Loh, Toe- wan Pan Soes, lain doeloe Administra- tir dari Malebari?" riep hij opgetogen met zijn falsetstem. Mijn vader kwam naar de auto toe en hield een praatje met de inheemse gebieder, tot ont zag van passanten. "Banjak slamat!" riep de vorst toen hij wegreed. De weekends waren voor mij grote feesten! Dan kwamen de broers uit het hete Semarang, beladen met aller lei verrassingen. Delicatessen van Wim, die verkoper was in de handel èn nieuwe grammofoonplaten De nieuwste boeken van Jan, werelden gingen open: geschiedenis, vreemde landen, grote schrijvers. In de avonden fuiven bij een oom die verderop woonde, jazzmuziek, dansen, bezoekers uit Nederland, zoals de porceleinfabrikant Regoüt uit Maas tricht met zijn vrouw Annie. Het eerste dat wij in 1937 (toen wij in Brussel woonden) in "Het Laatste Nieuws" lazen, was dat Regoüt zijn Annie had doodgeschoten toen hij er via een boe ket bloedrode rozen achter kwam dat zij een minnaar had. The Salatiga roa ring Twenties op zijn uitbundigst. Drie zusters uit Kuala Lumpur met hun Ma, (lees verder volgende pagina onderaan) door Ems I. H. van Soest Tijdens de herdenkingsdagen die achter ons liggen hebben we meer dan eens de lof horen zingen van het kleine Nederland. Dan gingen de gedachten terug naar de tijd toen er nog een Groot-Nederland bestond. Mij kwam in de gedachte, dat er binnen enkele tientallen jaren misschien niemand meer zijn zal van de genen, die in dat Groot-Nederland thuis zijn geweest. Soms lijkt het of men je wil suggereren, dat je daar maar beter schaamtevol over moet zwijgendie "koloniale" tijd! Maar mij en velen met mij vergaat het anders: Wij zijn dankbaar die tijd te hebben beleefd. Ik heb hier twee foto's. Tussen de eerste en de tweede liggen precies tien jaar. Ze stellen voor ons eerste en ons derde huis in Indië. Er is tussen die twee huizen een grote overeen komst. Ze zijn open, langgerekt ge bouwd, kortom ouderwetse woningen van royale ruimte. Op foto 1 zijn wij kersvers uit Nederland. "Och, mot dat blonde liefie nou naar die verre Oost?" had onze werkster, Mietje Peet, mee warig gevraagd. Ze moest eens weten! Daar zit ik op de rotanbank, mijn voe tje zoekt de veiligheid van Ma's sier lijk geslofte voet, ik heb de rug ge keerd naar Fransje Raat, mijn neefje. Toekomstig ingenieur (heden al be horend tot hen die er niet meer zijn). Jongens zijn wild, maar samen met hem patjollen is fijn. Natuurlijk zijn de patjols van kinderformaat. Mijn moe der, jeugdig in haar fijne kimono, de vracht donker haar als een kroon op haar hoofd, laat een tipje zien van de sarong die ze eronder draagt. Maiebari is koud in de vroege morgen! Tante Raat geboren Soesman, admini strateursvrouw van Kedong Banteng, is de tweede vrouw van Oom Frans Raat. Zijn eerste vrouw was Christina van Angelbeek, een van Ma's vier zusters, die jong aan de cholera stierf. Tante Raat is lief en daarom een van onze eerste gasten. Mijn vader zit daar, gelukkig weer in Indië èn in de cultures te zijn na een afwezigheid van 12 jaar in Nederland. Het huis zal spoedig worden afgebroken om ver vangen te worden door het heerlijke chalet, dat al eens op de buitenkant van Moesson is afgebeeld. 1910 - de negen jaren "Malebari" heb ik ook al eens laten herleven in dit blad. Het huis op de tweede foto dateert uit 1920 en stond te Salatiga aan de 18

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 18