Cephas op de Burubudur. (foto verkregen door medewerking van prof. dr. A. Bernet Kempers) Zo werd het mogelijk, dat het Konin klijk Instituut (voor Taal-, Land- en Volkenkunde), toen nog in Den Haag, thans te Leiden, een prachtig plaat werk uitgaf: "Dr. Groneman, De Tjandi Parambanan na de ontgraving. Met lichtdrukken van Cephas!" Het was het eerste werk, dat tegen redelijke prijs de beschrijving van een groot Hindoe-Javaans monument op de Ne derlandse boekenmarkt bracht, want de 20 jaar eerder gepubliceerde foto's van Van Kinsbergen waren nog peper duur. Groneman's toelichting moge te wensen overlaten - tenslotte was hij geen vakman, doch een verdienstelijk amateur - de foto s van Cephas waren prachtig en zelfs na 87 jaren zijn zij nog een lust voor het verwende 20e- eeuwse oog. Dr. Bernet Kempers wees mij er op, dat de maker dezer keur- foto's zich zelf er enige malen op heeft laten kieken, jammer genoeg zo ver op de achtergrond, dat slechts zijn witte broek duidelijk te onderscheiden is. Bovendien heeft nog een zoon aan deze uitgave meegewerkt, die de grondplannen en profielen geschetst heeft. Was deze zoon dezelfde, als die hem in 1891 bij het fotograferen hielp? Naarmate het oudheidkundig onder zoek voortschreed, zal Cephas aan nog meer tjandi's werkzaam zijn ge weest. Het laatst wordt zijn activiteit in 1902 vermeld, nl. bij de Tjandi Plao- san, een tempelcomplex op de grens van Djokjakarta en Soerakarta. Hij maakte toen de Westerse archeologen er opmerkzaam op, dat nog kort te vo ren een brokstuk van de tempel door onbevoegden was weggesleept en naar elders was vervoerd. De karresporen der dieven waren nog zichtbaar. Men oordele hier niet te hard over. In de vorige eeuw werden de Hindoe-Javaan se monumenten vaak als steengroeven misbruikt, niet alleen door de bevol king, doch ook door Westerse onder nemers, ja zelfs soms door het Gou vernement. In elk geval blijkt hieruit, dat Cephas zijn monumenten goed kende. Hoe was nu Cephas' positie in de Eu ropese samenleving, waarmede hij was gelijk gesteld? Aan deze gelijkstelling dankt hij het wellicht, dat hij in 1890 mag optreden als onderbrandspuit meester bij spuit 1 der Djokjase brand weer. Een stapje verder op de weg der Euro peanisering deed hij toen hij zijn doop naam als geslachtsnaam ging beschou wen en er een vóórnaam aan toevoeg de, die met een K begon. Werd hij daarna Karei genoemd? Helaas, wij weten het niet, want ik ben zijn volle dige naam nog nergens tegengekomen. In ieder geval traden zijn zonen in zijn spoor, want wij ontmoeten een J. Cephas, die onderopzichter was bij de spoor- en tramwegen. Naar mevrouw Boon mij mededeelde, had haar echtgenoot vóór de oorlog nog wel eens leden der familie Cephas ontmoet. Zijn zij na 1950 "gerepa trieerd" of zijn zij het land hunner vaderen trouw gebleven en Indonesiër geworden? Het zou interessant zijn, om dit te mogen vernemen. Dat men hem tijdens zijn leven echt als Europeaan beschouwde, blijkt wel daaruit dat onze fotograaf in de stuk ken vaak de Heer Cephas wordt ge noemd. Hiertoe zou men bij een "In lander" niet zo licht overgaan. Ook was hij sedert 1886 bestuurslid der Archaeologische Vereeniging te Jogjakarta terwijl het deftige Batavia- sche Genootschap hem tot buitenge woon lid benoemde. Het laatst komt hij in de ledenlijst van 1911 voor. Wat de waardering voor zijn fotogra fisch werk betreft, hiervan is een ge tuigenis uit 1890 bewaard. "Weliswaar bereikte hij niet de artistieke kwalitei ten van een Van Kinsbergen, maar toch waren zijn foto's goede en helde re afbeeldingen, welke rechtstreeks voor monografieën konden worden be nut." Op dit terrein was hij dus niet de allereerste, doch wel een goede twee de. Hij was dus "geaccepteerd". In zijn latere jaren trad hij niet meer als fotograaf van oudheden op. Tijdens de grote restauratie van de Burubu dur door de genie-officier Van Erp van 1907 tot 1911 trad als fotograaf de Europeaan J. J. de Vink op, terwijl het tekenwerk door de Javaan Karta werd verricht. Na 1911 verdwijnt hij uit de Notulen van het Bataviaasch Genootschap, ter wijl ook de Regeeringsalmanak zijn naam niet meer vermeldt. Hij zal dus omstreeks die tijd overleden zijn, on- veer een 70 jaar oud. Dit was een leeftijd, waartegen we in onze wel vaartsstaat niet meer zo tegen op kij ken, vooral bij een Javaan. Toch blijft het merkwaardig om te zien hoe ver een gewone "Inlander" (prof. H. Djajadiningrat en radèn adjeng Kar- tini gebruiken deze term in hun boeken regelmatig), dus geen prijaji, het in de koloniale tijd kon brengen. EEN NABESCHOUWING Het is gebleken, dat in de kring van oud-ambtenaren B.B. en ook daarbuiten belangstelling bestaat voor een na beschouwing over de afloop van het koloniale tijdperk, waarbij het bestuur van "Nederlands Indië" werd beëin digd. Deze nabeschouwing zou gericht kun nen zijn op de krachten, die de soeve reiniteitsoverdracht tot gevolg hadden en op de ontwikkeling van de latere betrekkingen tussen Nederland en In donesië, waarbij voor Indonesië het probleem van de natievorming bijzon dere aandacht verdient. Enige oud-leden van de Leidse Indo- logen Vereniging hebben een werk- commissie gevormd, die zich tot taak stelde een "Indologendag" te organi seren, een bijeenkomst waar dit thema aan de orde werd gesteld. Gezien de universitaire opleiding van de ambte naren B.B., lag het voor de hand be doelde bijeenkomst te doen plaatsvin den in universitair kader. Aansluiting is daarom gezocht bij het 81ste Lustrum van de Leidse Universi teit, dat van 27 t/m 31 mei gevierd werd. De bijeenkomst vond plaats in het Groot Auditorium van het Acade miegebouw, Rapenburg. Prof. dr. J. van Baal en prof. dr. H. Baudet traden als sprekers op. Na hun inleiding vond een discussie plaats. Dr. A. J. Piekaar leidde de bijeenkomst. Het comité van voorbereiding bestond uit de heren L. G. M. Jaquet, F. R. A. Walraven, J. Th. Vermeulen, A. H. Doornik, A. A. J. Warmenhoven, J. D. N. Versluys, P. J. F. Dwarshuis, F. L. Mul der. Wij zijn van 1-15 AUGUSTUS GESLOTEN Toko en Boekhandel MOESSON Verschenen in de reeks van Me dedelingen der Koninklijke Ne derlandse Academie van Weten schappen, afd. Letterkunde De mythische achtergrond van de Ken Angrok-legende - door F. D. K. Bosch. Een zeer boeiende verhande ling over de stamvader van de ko ningen van Singasari en Modjopait. 10,40. De heiligdommen van Pa- lembang - door N. J. Krom. Verslag van de opgravingen van monumenten uit het Hindoe tijdperk f 10,40. Nieuwe gegevens over het ontstaan van de Indonesische grondwet van 1945 - door J. H. A. Logeman 10,40. "Local genius" en oud-Javaanse kunst - door F. D. K. Bosch, 10,40 porto f 1,30 per exemplaar. Verkrijgbaar bij BOEKHANDEL MOESSON 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1980 | | pagina 8