van de eerbied, door Nederlandse of
ficieren en ambtenaren hem op hoog
bevel bewezen. Zij moeten de Javaan
se strijder aantrekkelijker gevonden
hebben dan de jenever-drinkende Jan
nen. Er zijn daarom aanwijzingen, dat
de Sumatraanse rebellen Sentot als
mogelijke bondgenoot zagen. Dit blijkt
o.a. uit een Maleise brief, geschreven
door de reeds genoemde Jang-Diper-
toean van Pagar Roejong aan ver
schillende Inlandse hoofden. Daarin
noemt hij de opstandige Daulat-jang-
Dipertoean in één adem met "Ali
Bassa, Koning van Java, welken wij
verheven hebben". "De Koempeni zal
ons land niet regeeren, maar Ali Bassa,
samen met Daulat-jang-Dipertoean".
Zulk een schrijven bewijst wel, dat
sommige oproerige Menangkabauers
iets belangrijks van Sentot verwacht
hebben, doch de grote vraag blijft na
tuurlijk, of de grote aanvoerder aan
deze verwachting beantwoordde.
Wist hij vooraf van de grote opstand,
die op 12 januari 1833 uitbarstte en
vele bereikte resultaten vernietigde?
Verzuimde hij daarvan bericht te ge
ven aan het Nederlandse hoofdkwar
tier? Zekerheid bestaat hieromtrent
niet. In elk geval was het vertrouwen
dat militaire en burgerlijke autoriteiten
aanvankelijk in Sentot stelden, danig
geschokt. In het begin van 1833 was
de toestand in de hele Padangse Bo
venlanden kritiek te noemen. In zo'n
hachelijk geval kan men daar geen
twijfelachtige bondgenoot dulden. Geen
enkele militair zou hiermede ooit ge
noegen hebben kunnen nemen. In een
dergelijk geval is voorzichtig, maar
krachtig ingrijpen niet enkel wenselijk,
doch ook strikt noodzakelijk.
Daar de Nederlandse autoriteiten geen
risico wilden nemen, werd Sentot door
Elout beleefd voor een bespreking
naar Padang ontboden. Vandaar werd
hij vervolgens met alle eerbewijzen
per schip naar Batavia gezonden, ver
gezeld door een zijner officieren, nga-
béhi Koesoema Negara, en door kapi
tein de Leau, de verbindingsofficier tus
sen het "Legioen" en de legerleiding.
De bedoeling der zending was z.g. de
aanwerving van Javanen voor de bari-
san. Zo vertrok Sentot begin maart
1833 naar Java, doch op hetzelfde
schip ging ook een brief mee van de
Resident en Militaire Commandant
Elout, waarin deze de Gouverneur-Ge
neraal dringend verzocht, Sentot in
géén geval naar Padang te laten te
rugkeren. Overigens geschiedde deze
reis naar Batavia nog in volle vrijheid
en Sentot werd met de nodige onder
scheiding behandeld.
In zijn schrijven vroeg Elout zich ver
der af, of het niet beter was, Sentot
voor enige tijd uit de Archipel te ver
wijderen, teneinde hem voorlopig on
schadelijk te maken. Gedacht werd
aan West-lndië en zelfs aan ons va
derland. Men stelle zich evenwel eens
voor, dat Zijne Excellentie op Elout's
suggestie ware ingegaan. Dan had de
krijgsheld Sentot zijn landgenoot, de
kunstschilder radèn Saleh in Den Haag
kunnen ontmoeten en had dit edele
paar een wandeling kunnen maken over
de Maliebaan naar het Haagse Bos!
Echter, de Gouverneur-Generaal had
over Sentot ook ander nieuws ge
hoord, dat hem weinig gerust stelde:
de Ali Bassa had bij de verdachte
Jang-Dipertoean te Pagar Roejong
gelogeerd en juist déar het Poeasa-
feest gevierd; toen hadden ook de
Bovenlandse hoofden aan hém als
Opperbevelhebber de eed van trouw
afgelegd. Daarbij zou hij verklaard
hebben, dat hij voortaan alleen het
oppergezag in de Bovenlanden zou
voeren onder de titel van "Radja Dja-
wa, Sultan Alam (wereld)". En mocht
dit niet door het Gouvernement worden
toegestaan, dan zou hij de Toeankoe's
helpen bij het verdrijven der Nederlan
ders. Ten slotte zou hij zich de naam
van Mohammed Ali Bassa hebben aan
gemeten! Reeds had Zijne Excellentie
aan Sentot een brief geschreven, met
verzoek om antwoord en opheldering,
alvorens hij hem, gelijk hij wenste, een
gehoor kon verlenen.
Dit schrijven heeft de naar Batavia
reizende Sentot onderweg gekruist en
toen hij op Java aankwam, werd hij
dadelijk in voorarrest gezet, zeker niet
in de duistere holen in de boei van
Pasar Glodok, waar schrijver dezes
eens gast van Dai Nippon is geweest,
doch eerder in de ruime vertrekken
van het Stadhuis, waar Dipa-Negara
als staatsgevangene heeft gelogeerd.
Erg lang kan dit voorarrest niet ge
duurd hebben, want de Landvoogd liet
zich, na de ontvangst van een voor
Sentot gunstig schrijven van kolonel
H. I.J.L. de Stuers, vermurwen, om
diens banden te slaken en hem zelfs
te vergezellen op zijn reis naar de Pa
dangse Bovenlanden, waar Zijne Excel
lentie hoopte met één klap, door de
verovering van het bolwerk der Padri's
Bondjol, de opnieuw opgelaaide re
bellie de kop in te drukken. Hiervan
is echter niets terecht gekomen. Bon
djol viel pas in 1837. Doch toen de
Landvoogd met Sentot en diens
op Java aangeworven manschappen
voor Benkoelen aankwamen, ontving
Van den Bosch zulke bedenkelijke
brieven uit Padang, dat hij aan Sentot
voorstelde, daar met zijn Javanen aan
land te gaan. Aangezien daar juist ook
een opstand was uitgebroken, was mi
litaire versterking er broodnodig. In
derdaad hebben Sentot's soldaten daar
nog even gevochten, doch of Sentot er
zijn troepen zelf heeft mogen aanvoe
ren, is niet bekend. In deze nieuwe
Javaanse soldaten werd ter plaatse ook
niet het minste vertrouwen gesteld.
Men zal er daarom voor teruggedeinsd
zijn, om Sentot op een verantwoorde
lijke post te plaatsen.
Van hogerhand werd daarom besloten,
om hem voorlopig op Benkoelen te
laten blijven, doch hem het verblijf
aldaar zoveel mogelijk te veraangena
men, desnoods "door eenige meerdere
geldelijke opofferingen". Dit voorstel
van resident Elout werd door de Re
gering aanvaard. Gehoopt werd Sentot
er van te overtuigen", dat in zijn om
standigheden een vreedzaam verblijf
aldaar het raadzaamst" zou zijn (Soe-
kanto 45). Hoe het ook zij, Sentot is
van Benkoelen nooit meer weg ge
komen. Lange spreekt in zijn boek,
dat in 1852 het licht zag, van "eene
soort van ballingschap". Blijkbaar heeft
de Indische Regering gebruikt ge
maakt van haar "exorbitante Rechten",
volgens welke zij personen, die voor
de rust en orde gevaarlijk worden ge
acht, zonder rechterlijk vonnis een
vaste woonplaats kon aanwijzen, die
zij niet mochten verlaten.
Doch mij lijkt nog een andere oplos
sing voor het vraagstuk van Sentot's
verbanning naar het afgelegen Ben
koelen het overwegen waard. Gezien
de ernstige aanklachten, die tegen
Sentot waren geuit, zou het Gouver
nement hem kunnen dreigen met er
een Krijgsraadszaak van te maken. Dit
zou natuurlijk heel wat opschudding
kunnen geven, met name bij Sentot's
barisan, en voor hem zelve de nood-
lottigste gevolgen kunnen hebben. Was
het daarom niet wijzer, om de krijgs
held een verblijfplaats in Benkoelen
aan te bieden? Hij zou er een aange
naam en rustig bestaan kunnen leiden
en in elk geval zijn "gezicht niet be
hoeven te verliezen", wat bij een voor
leiding voor de Krijgsraad in elk geval
zou plaats vinden. Aldus zou de ver
banning naar Benkoelen als een zeer
geschikte oplossing door Sentot zelve
kunnen aanvaard wezen. Daardoor zou
de Indische Regering geen blaam be
hoeven te treffen en zou de hele af
faire allerkeurigst "getoetoept" zijn,
gelijk men in Indië placht te zeggen.
Natuurlijk hoopte de Regering het
beste van dit experiment. Zij vernam
met genoegen, dat de balling uit de
dochteren des lands zich een nieuwe
echtgenote had uitverkoren en van
harte werd gehoopt, dat deze Benkoe-
lense dame hem zijn Javaanse vader
land zou doen vergeten.
Dr. Soekanto oppert de onderstelling,
dat Sentot naar zijn barisan terug ver
langde, doch hoe gedroegen zich zijn
manschappen na de verdwijning van
hun leider? Wij weten slechts, dat zij
de strijd tegen hun geloofsgenoten, de
Padri's onverdroten hebben voortgezet.
Blijkbaar werd de grote leider niet te
sterk gemist. Er is zelfs een bericht,
dat hij bij zijn eigen officieren niet al
te populair was. In elk geval heeft een
hunner tegen zijn chef een bezwarende
verklaring ingediend, waar de Gouver
neur-Generaal ernstig van kennis nam.
Deze officier, radèn Prawira-Dipoera
geheten, bleef in de Barisan doordie
nen, ook toen deze in 1834 geheel in
het K.N.I.L. werd opgenomen, zij het
niet als zelfstandig corps. Bij besluit
van 8 april 1835 werd deze Javaan
zelfs getooid met de Militaire Willems
orde 4e klas. In 1852 diende deze ver
dienstelijke Javaanse officier, nog
steeds bij het Nederlandsch-lndische
leger als kapitein bij het 2e afdelings
depot te Semarang. Bij hetzelfde be-
(lees verder volgende pagina)
9