JETTIE KLASENS-LE ROY: erwtensoep met sambal man Dit is het eerste interview dat per brief en per telefoon tot stand is gekomen. Aanleiding tot deze kennismaking: een heftige reactie van Jettie Klasens-le Roy uit Deventer op het interview met Max Jonathan (Moesson 1 nov '80). Ze kon het niet verkroppen dat iemand als Indo zich geen Indo meer kon en wilde voelen en daarvoor allerlei niet steekhoudende motieven aandroeg. Ze kookt van veront waardiging dat een Indische jongen "afstand had genomen" van zijn geboorteland. Ze vond het maar een schrale troost dat ik haar vertelde dat legio mensen zich geërgerd hadden om hetzelfde. De emotionele band met haar Moederland is bij Jettie sterker dan ooit, al zit ze hier nu 25 jaar en is ze met een Hollander getrouwd. Ze wil graag kwijt wat ze voelt en denkt, we schrijven elkaar en bellen op. Dat laatste verloopt niet geheel zonder geluidsstoringen, want Coco., Jettie's jaloerse papagaai ("hij schreeuwt alleen als ik telefoneer" zegt Jettie) doet een stevige duit in het zakje. Jettie en Johan Klasens Jettie Ie Roy werd in 1935 in Soerabaja geboren. Haar ouders zijn "Sumatra- nen", moeder in Indrapoeri (Atjeh), vader in Padang geboren. Anton Ie Roy's stamvader moet uit Bretagne komen en door het huwelijk met Mary van Room brengen ze in hun 5 kinde ren een mengeling van Moluks-Duits- Portugees-Frans en Nederlands bloed. "Eerst dacht ik, is Max Jonathan nou een Indo roewet of ben ik het? Als ik er alleen maar aan denk hoeveel soor ten bloed door mijn aderen stromen! Max zegt dat hij geen Indo is van "de eerste generatie", dat is toch onzin? Hij droomt niet van Indië, heeft geen heimwee, wordt niet lyrisch bij kron- tjongmuziek. Hij moet wel van steen zijn of een plaat voor zijn kop hebben. Hij zegt geen prettige herinneringen te hebben, mijn hemel hebben dui zenden Indo's niet hetzelfde meege maakt?" Mijn vader werkte als ambtenaar bij de Stadsgemeente in Soerabaja, we woonden in Pesapen in een heerlijk groot huis. Twee jongens, drie meis jes, ik de jongste. Als kind zei ik vaak tegen mijn moeder: "Als ik groot en rijk ben bouw ik een groot huis voor oude mensen waar niemand naar om kijkt en ook een plaats voor zwerf dieren". «ra m i_j Anton Ie Roy Ik ben niet rijk geworden, maar ik heb toch wel een beetje mijn zin gekregen, het is bij mij thuis een kleine dieren tuin en ik heb veel bejaardenhulp ge daan. Helaas mag ik dat om gezond heidsredenen niet meer. Op de Kepandjenschool, vroeger Tem- pelschool, heb ik gezeten, later op de SSV.HBS/ULO op Gentengkali. Heer lijke schooltijd heb ik gehad. Ik deed veel aan sport, volleybal, tennis, zwem men, korfbal, honkbal. Vakanties brach ten we door in Kediri, Malang, Madoe- ra, Trètès, Probolingo. Veel kan ik van voor de oorlog niet vertellen, ik was pas zes jaar moet je denken. Ik weet alleen dat ik altijd mijn vader opwacht te als hij thuiskwam van kantoor. Vaak nam hij wat voor me mee,1 dat vond ik geweldigs ik zal het nooit vergeten. Toen de Japanners kwamen dook hij onder, maar hij werd later toch opge pakt en naar Sukamiskin gebracht in Bandoeng. Het laatste wat ik van mijn vader zag, was toen we afscheid van hem moesten nemen bij Boeboetan in Soerabaja. Daar hadden ze alle burger geïnterneerden verzameld die vandaar uit naar verschillende kampen werden getransporteerd. We hebben vader nooit meer teruggezien. Het was heel erg, maar het drong niet goed tot me door hóé erg., ik was nog te klein mis schien. Mijn moeder en alle kinderen zijn buiten het kamp gebleven. Dat was voor mijn moeder zonder inkomen erg zwaar. Maar ze heeft het klaarge speeld de oorlogsjaren door te komen. Een geweldige steun en toeverlaat in de oorlogstijd waren mijn grootouders (moederszijde). Zonder hen had mijn moeder de zorg voor ons niet aange kund, ze moest immers de kost voor ons verdienen? "We hebben zelf drie keer have en goed verloren en ook mijn vader. Maar dat is nooit een belemmering geweest om niet aan Indië te blijven denken en er zielsveel van te blijven houden!" De moeilijkste tijd werd voor ons de bersiap-tijd. Voor mijn moeder natuur lijk de angst dat ons iets zou over komen. Mijn broers, grote jongens al, werden uiteindelijk opgepakt en kwa men in de afschuwelijke Simpangclub terecht. Ze hebben het overleefd, wer- Mary Ie Roy-van Room 4

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 4