MANIES
poirrie
met zeewier
Niet lang geleden ontmoette ik Kick Stokhuysen in een T.V.-programma "Ja
Natuurlijk" o.a. over het gebruik van olifanten in de wereld en ook in het voor
malige KNIL. Maar waarom ik er zo op terugkom is omdat hij zei dat in het
oude KNIL nog olifanten gebruikt werden,, als een voorbeeld van het nut van
deze dieren in de wereld. Daarom kan ik uit mijn herinneringen uit mijn jeugd
in Atjeh van 1909 tot 1921 toch nog iets vertellen.
In 1909, een jaar na mijn geboorte in
Meester Cornelisv gingen we naar Ko-
ta Radja. In 1910 tot 1912 naar Lam
Pisang en Padang Tjidji en van 1912
tot 1914 naar Kuala Simpang, waar ik,
mijn huidige vrouw nu, toen nog baby
ontmoette. In Kuala Simpang moest ik
mijn vader iedere twee maanden voor
zo lang missen omdat dan een groot
transport van 10 12 kolossen met
zo'n 40 strapans (dwangarbeiders) on
der dekking van drie vier brigades
infanterie naar de binnenlanden van de
Gajoe- en Alaslanden met bestemming
Blang Kedjeren trok.
Na terugkomst twee maanden later trok
weer een andere luitenant er op uit.
Bij terugkomst herinner ik me nog dat
alle Hollands-Indische kinderen en nog
veel meer Ambonneesjes, Menado-
neesjes en Javaantjes per pont naar de
overkant trokken om de troep te ver
welkomen. Als dan op 300 meter bij
de oversteek van het laatste kaalge-
kapte terrein de eerste figuren van de
patrouille over de heuvelkam zichtbaar
waren, klonk alom het "patroeli poe-
lang, bapah dateng!"
In 1914 moesten we naar Kota Radja
voor mijn lagere school en kwamen
te wonen in Pantjeu Perak, naast dok
ter Dubinski (Oostenrijker) maar tussen
ons in de ingang van het olifanten
kazernement met 20 a 30 olifanten.
Toen werden in Kota Radja alle trans
porten verzorgd door olifanten met gro
te diepladers, die van wijd in de omtrek
en het station hun vrachten van boom
stammen en kisten ophaalden. Het was
in die tijd van mijn zesde tot achtste
jaar dat een jong olifantje, Manies ge
naamd, van V/i meter hoog, iedere
middag door ons voorerf kwam; de
ene inrit in, mocht ik op hem klimmen
en hem een tros pisang soesoeh voe
ren», bij de uitrit zette hij zijn wande
ling weer voort. Van 1916 tot 1918
waren we in Sabang en van '18 tot '19
in Loh Nja. In 1919 weer terug in Kota
Radja in het officierskampement. (600
bij 300 meter met een bewakingscom
pagnie middenin). Dat was toen Manies
al wat groter was en ook mee moest
werken. Daar zag ik ook bijna dage
lijks een colonne langs trekken. Als
Manies er bij was herkende ik hem di
rect, kort maar stevig. Hij herkende me
zo vrij snel vooral omdat ik dan met
hem meeliep en hem een tros pisang
voerde. Als het op was streek hij even
langs mijn rug en hoofd. In 1921 naar
Nederland en voor mij wegAtjeh.
Maar in 1940, dus zo'n 20 jaar later
toen ik zelf als officier in de binnen
landen van Borneo was (van 1935-
1941) las ik in een krant: "Een van de
geliefdste en bekendste olifanten
moest in Kota Radja doodgeschoten
worden omdat hij een dwangarbeider
gedood had." Later, op mijn navraag
in Batavia, vernam ik hoe het kwam.
Een olifant heeft hersens en vergeet
niet. Hoe dan ook, een van de nieuwe
dwangarbeiders wilde Manies eens
pesten en in plaats van twee emmers
water gaf hij hem twee emmers olifan-
tenurine, die via afvoergoten in een
verzamelput terechtkwam, te drinken.
Luid getrompetter en stampij. Wacht er
bij en toen kwam het uit wat die dwang
arbeider gedaan had. Een ander bracht
gauw twee emmers water. Volgende
dag bij het ochtend-appèl, niemand had
er erg in, stormde Manies uit het gelid
en pikte er zo die strapan uit, slinger
de hem in de lucht en vertrapte hem
toen. Zijn goede hersens hadden ge
werkt maar waren tevens het einde
voor hem. De wacht kon niets anders
doen dan hem "neerleggen", want een
dier dat eenmaal een mens gedood
heeft was getekend. Dat was het einde
van Manies», vlak voor het begin van
de oorlog. Logisch dat bij het verhaal
van Kick Stokhuysen een en ander
weer bij me boven kwam na zelf zo'n
12 jaar in Atjeh doorgebracht te heb
ben.
JACK S.
ii[iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii]iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii[iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii]i]iiiiiiiii]iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiittiiii]iitiiiiiiiiii:iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii[iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii)iiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiH
Thuisgekomen van mijn wandeling,
wierp ik een blik in de keuken, waar
Ma juist het avondeten bereidde.
"Ha, zeewier vanavond?" vroeg ik,
maar ze begreep niet wat daar nou
voor leuks aan was. DAV
In mijn warme jack scharrelde ik langs het strand en liet mij eens flink uitwaaien
door de frisse westenwind. Langs de vloedlijn lagen brokken hout, gebroken
schelpen en andere rommel. Gedachteloos raapte ik een brok zeewier op. Je
vindt dat tegenwoordig niet meer zoveel als vroeger, toen er voor onze kust hele
zeewierwouden bestonden. De vervuiling van het water zal hier ook wel de
oorzaak van zijn. Ik rook aan de verdroogde wier en zweefde in gedachten
zo'n 35 jaar terug, toen ik met 400 Knil-militairen in Japan op de Harimawerf
werkte. Ik zie ons nog tijdens de yasumé (lunchpauze) langs de glibberige ste
nen, afdalen tot aan het water van de Himeji-baai, om te proberen het groene
draderige wier te plukken. Had je geluk dan kon je hele bossen te pakken krij
gen: die kneep je dan als een spons uit en stopte het in je etenspannetje.
Maar o wee, als de Jap je betrapte,
dan kon je rekenen op een aframme
ling. Onze goede kamparts, dokter A-
rends, had het spul ook eens bekeken
en was van mening, dat er wel bepaal
de voedingsstoffen in zaten. Trouwens
de Japanners kenden zelf ook het zee
wier als voedsel. Een heel enkele keer
hadden we een beetje op onze rijst
gekregen, maar dat waren dan niet van
die dunne slierten doch echte dikke
bladeren, net als een soort sla. Onze
zieken in het kamp waren wat blij, als
ze een plukje wier van de buitenwer
kers kregen, voor hen was er nooit
kans op een beetje extra voedsel.
Brandde de kachel in de barak, dan
werd er zeewiersoep gekookt, och ko
ken was een te groot woord voor dat
waterige spul, waar haast geen smaak
20
aan zat, hoogstens een beetje zout.
Trouwens de kampgenoten betwistten
elkaar voortdurend het recht om te
koken; het viel ook niet mee, 90 man
rond één kachel!
Toen we op een ochtend aan de kade
ijzeren pijpen stonden te hijsen, riep
mijn maat Piet Scheepers mij plotseling
bij zich. Vanuit de baai, waar een Ja
pans troepenschip lag, kwam iets aan
drijven. Het bleken halfrotte uien te
zijn, die de scheepskok blijkbaar over
boord had geworpen. Met een gebogen
kawat haalden we er zoveel mogelijk
naar boven. We aten ze rauw op, heer
lijk! Ishiba, de oude Japanse tolk, had
ons wel gezien, doch hij wond zich
niet op. Hij zei slechts: "Onions, good
for your health". Hijzelf klapte ook zo
wat van de honger
"Gezien de rampzalige ontwikkelingen in
de bewapeningswedloop moet ik je advise
ren opa's souvenirs als de gesmeerde blik
sem terug te leggen