ONDERWIJZERES IN AMBON
(I) door V. Knijff-Dermoüt
In 1924 kwam ik op Ambon aan waar ik als onderwijzeres op de Europese
school geplaatst was. Ik vertelde reeds wat een troosteloze indruk de stad op
mij maakte zo vanuit zee en van af de K.P.M. boot. (Moesson no. 6, pag. 22)
Alle huizen waren met atap of zinkengolfplaten gedekt. Dat vanwege de vele
aardbevingen die hier voorkwamen. Ambon was toen nog niet zo vele jaren
geleden geheel verwoest door zo'n aardbeving en men had gemerkt dat deze
manier van bouwen daar 't beste tegen kon. De wanden van de huizen waren
ook meestal van bepleisterde Nipapalmstammen. Later ontdekte ik nog een
ander soort dakbedekking en ik meen dat dit sirap heette. Allemaal kleine
plankjes, telkens met een randje over elkaar heen, zoals we op onze school
daar hadden en wat bij aardbevingen 't eigenaardige effect gaf, waar ik vaak
naar heb zitten kijken, dat zo'n dak de golfbeweging van een ratelslang maakte,
met een ratelend geluid als de plankjes weer neervielen.
Gelukkig had tante aan de oude "moeder van Aart", zoals ze algemeen bekend
stond geschreven, om mijn komst aan te kondigen en om een kamer in haar
hotel te bespreken, zodat ik van boord werd afgehaald door de Major Domus,
de Ambonnees Petrus. Eigenlijk dreef 't hele hotel op hem, want moeder v. Aart
verbleef ergens aan de overzijde van de baai, waar ik zelf nooit geweest ben,
maar waar tante nog wel eens over geschreven heeft, die geheimzinnige ver
blijfplaats met de kindergrafjes. Moeder v. Aart was ook min of meer een vriendin
van haar maar zelf heb ik haar misschien maar twee keer gedurende mijn verblijf
in Ambon gezien. Het hotel stond aan de Esplanade, een soort aloon aloon. Ook
de sociëteit, de woning van de ass.-resident en nog van enkele notabelen.
Aan de overzijde had je 't fort Victoria dat met de achterzijde aan zee
of aan de baai grensde. Een leuke wandelweg liep om het fort heen en langs
de zee. En op de hoge wallen stonden bankjes, waar je een prachtig uitzicht had
op de baai, vooral bij zonsondergang.
De wandelweg langs het Fort Victoria, op de achtergrond het s.s. "Fomalhout" van de
Gouvernements Marine.
Ik kreeg in 't hotel een kamer aan de
achterkant in 't hoofdgebouw. Aan de
voorzijde was het bewoond door een
Mulo onderwijzer en dito onderwijze
res. Ook in de dependance woonden
een paar onderwijzeressen. Mijn kamer
had een klein voorgalerijtje, 's avonds
door een gassoline lamp verlicht, die
echter op een bepaalde tijd, ik meen
elf uur, uitging en in mijn kamer had ik
alleen een lampoe tèplok, een klein
olielampje aan de muur. Na 't voor
galerijtje kwam een klein stukje tuin
en dan de zinken golfplaten schutting
van een varkenskraal.
Ik maakte al gauw kennis met de
andere hotelgasten n.l. de onder
wijzeressen Rijers, Terstege en Dolly
Schreeuwelius en de onderwijzer de
Hr. Brinkman, allemaal vreselijke aar
dige mensen aan wier ervaring en raad
ik ook ontzettend veel gehad heb. Zij
zullen nu waarschijnlijk niet meer le
ven, maar dank zij deze mensen is ook
't verblijf in Ambon van 't begin af een
heel prettige tijd voor mij geweest.
Vooral Dolly Schreeuwelius, met haar
zonnige natuur en 't altijd verzinnen
van grappen en ondeugende streken
monterde iedereen op. De Hr. Brink
man die me wijze lessen trachtte te
geven gaf ik al gauw de bijnaam van
"Opa", welke naam iedereen in Ambon
meteen overnam. Dat vond hij blijkbaar
niet zo leuk want op een keer viel hij
boos tegen me uit en zei: "Hoe zou jij
't nu vinden als ze jou overal "schele
Mie" noemden." Achteraf misschien
niet zo aardig, dat ik in een schater
lach uitbarstte.
De morgen na aankomst ging ik naar
mijn nieuwe school en maakte daar
kennis met de baas een zekere v.d.
Zee. Neen die vond ik op 't eerste ge
zicht al niet aardig, een beetje een
zuurpruim met dikke borstelige wenk
brauwen. Het bleek later dat hij niet
zo op mijn komst gesteld was, want
men had hem zijn eerste onderwijzer,
een geroutineerde kracht, afgenomen
en die naar een andere school over
geplaatst en daar kwam ik zo'n jong
onervaren ding nu voor in de plaats.
Ik moet zeggen, dat ik dat ook niet zo
leuk vond, omdat ik na elf uur 's mor
gens de hoogste klassen kreeg en dat
waren zoveel oudere en niet makke
lijke jongens en meisjes. Maar achter
mijn rug om heeft 't hoofd toen een
telegram naar Batavia verzonden met
't verzoek om een andere onderwijzer
en zette er bij "Mej. Dermoüt onge
schikt". 't Gevolg was een inspecteur
die poolshoogte kwam nemen en de
lessen bijwoonde. Maar jammer voor
v.d. Zee, werd ik blijkbaar wel ge
schikt bevonden, bleef gehandhaafd
en hij kreeg geen andere leerkracht.
Onderwijl had ik me al helemaal bij 't
leven in Ambon aangepast. Bij mijn
aankomst had men al voor een baboe
gezorgd. Nelly, die de kamer voor me
in orde hield, de was deed, enz. Vele
Ambonnezen hadden dikwijls christen
namen, zoals Johanna, Sara en de
mannen Petrus, Paulus, enz. Een ty
pisch volk deze Ambonnezen van toen.
Ze voelde zich een beetje boven de
Inlanders, Javanen bijv. verheven. En
kelen werkten, maar alleen in bevoor
rechte posities. Maar een groot deel
vooral van de manlijke bevolking deed
niets althans geen werk als arbeider.
Dat lieten ze aan de uit Java geïmpor
teerde Javanen over.
Waarom zouden ze ook? Voorzag de
natuur hen niet van de noodzakelijke
lévensbehoeften? De sago, 't hoofd-
voedsel, waarvoor ze maar in 't bos
een palm hoefden om te hakken om
voor een jaar genoeg voedsel te heb
ben. En dan de enorme hoeveelheden
vis, zo maar overal voor 't grijpen.
Vaak zag ik oude vrouwtjes en kleine
jongens op de pieren of aanlegplaat
sen van de schepen vissen. Alleen met
een haak aan een touwtje die dan door
de spleten tussen de planken werd
neergelaten, te midden van een school
vissen. En met een ruk opgehaald, zat
er altijd wel een doorpriemde vis aan.
Als je overdag door de kampongs
reed, zag je veel mannen op straat
dobbelen of gewoon niksen. Toch wa
ren ze niet lui en als ze zich eenmaal
ergens voor ingezet hadden, deden ze
dat voor honderd procent. Vooral voor
de militaire dienst. Idealistisch, dapper
en door en door trouw aan ons Ko
ningshuis, vredelievend ook maar wel
een "attie panas". Soms zaten ze el
kaar met messen achterna, meestal
een minnestrijd, om de tennisbaan bijv.
waar wij 's middags tennnisten. Maar
dat was meer een vermakelijk gezicht,
want je hoorde nooit dat er doden
waren gevallen.
16