De ontdekking der Hindoe's
door Dr. H. J. de Graaf
De eerste, die zich enigszins over de
Javaanse oudheid druk gemaakt heeft,
is de latere G.G. Rijklof van Goens,
die als gezant der Hoge Regering vijf
maal naar Mataram opreisde en zijn
ogen goed de kost gaf. De onvolpre
zen ds. Frangois Valentijn liet zijn ge
schiedverhaal pas beginnen met de
komst van de Islam op Java. Hij ver
meldt wel de naam van het grote rijk
Madja-Pahit, doch hij blijkt zijn schaar
se kennis hierover ontleend te hebben
aan Maleise geschriften, zoals de Sa-
djarah Melajoe of Maleise Kroniek,
want onze dominee sprak een aardig
mondje Maleis. Doch zijn verdere ken
nis over het oude Java schijnt hij ver
nomen te hebben uit de mond van een
der merkwaardigste geleerden uit de
tijd der V.O.C., t.w. Herbert de Jager,
die hij bij uitzondering bij name noemt.
Dit deed hij gewoonlijk slechts, als hij
met de autoriteit, aan wie hij iets ont
leende, eer wilde inleggen. Helaas
hebben wij van deze grote taalkundige
bitter weinig over, daar het grootste
deel zijner nagelaten papieren verlo
ren is gegaan, het laatst enige brieven,
bewaard in het Gemeente-archief te
Middelburg, die in mei 1940 bij het
bombardement te niet gingen.
Herbert de Jager was een boerenzoon
uit Zwammerdam. Hij zag in 1637 het
licht en studeerde 20 jaar oud, in Lei
den van een studiebeurs, voor theoloog
natuurlijk. Zo had hij o.a. les van de
geleerde prof. Golius in Oosterse ta
len. Deze zou hem zelfs tot zijn op
volger bestemd hebben. De Heren
XVII van de V.O.C. betaalden zijn stu
die, en gingen daarmede zelfs door,
toen hij verklaarde geen dominee te
kunnen worden, wegens een te zwakke
stem! Hij studeerde dus verder in een
lange reeks van vakken: wiskunde,
vestingbouwkunde en Oosterse talen.
Ook heeft hij steeds veel aan botanie
gedaan. Beladen met veel kennis is hij
in 1662 naar de Oost gevaren, waar
hij het volgende jaar als onderkoop
man aankwam. Hij heeft de Compagnie
in velerlei functies kunnen dienen, b.v.
als rector der Latijnse school in Ba
tavia, als eerste klerk ter Secretarie,
als docent in het Maleis voor predikan
ten. Twee maal was hij werkzaam in
In het vroegere Indië kreeg de jeugd vanaf de lagere school onderwijs in de
qeschiedenis van Nederlandsch-lndië. Dat was voor de onderwijzers en leraren
een lastig vak, want bij hun aankomst in Priok wisten ze er gewoonlijk weinig
of niets van af. Planters, artsen, geologen kregen een speciale opleiding voor
de tropen, maar voor leerkrachten achtte men dit overbodig. Trouwens in de
Britse koloniën was het geen haar beter. Prof. Hall deelde mij eens mede, dat
toen hij als jong leraar voet aan wal zette in Burma, hij van land en volk niets
af wist. Maar het zal toch wel ieder bij gebleven zijn, dat het Indische geschied
verhaal begon met de Hindoe's. Die oeroude geschiedenis is niet steeds het
begin geweest, feitelijk was het zelfs een nieuwigheid, want tijdens de eerste
eeuwen onzer kolonisatie wist men van Hindoe's op Java niets af. Zelfs de
Javanen hadden over die eerste tijden maar erg flauwe en vage denkbeelden.
Een deel van het Prambanan tempelcomplex
in Midden-Java.
wijsheid over de oude religie der Ja
vanen eveneens aan de Jager ont
leend heeft. Hetzelfde zal wel het ge
val geweest zijn met de door hem ver
melde namen der "Opper-Goden"
Brama en Eswara (Sjiwa).
Dit alles moge juist zijn, doch de Jager
of Valentijn hebben er blijkbaar nooit
aan getwijfeld, of de Javanen hebben
deze oude taal en godsdienst zelf naar
Java gehaald op hun grootscheepse
reizen naar het Verre Westen. Van een
overkomst der Hindoe's naar Indone
sië hadden zij zelfs nog geen flauw
vermoeden. Dat er behalve deze spo
ren van taal en godsdienst nog grootse
tempelruïnes op Java bestonden was
in de 17e eeuw nog niet tot de Wes
terlingen doorgedrongen.
Elders hebben wij wel eens vermeld,
dat de reeds genoemde Rijklof van
Goens over oude graven schrijft, waar
in hij de Javanen naar goud had zien
graven, doch aan de oorsprong dier
"graven" verspilt hij geen woord.
Geen wonder dus, dat toen in een
gezantschapsbrief van 1732 aan de
Hoge Regering te Batavia gemeld werd,
dat er te Salatiga een merkwaardig
tempeltje stond, tevens bericht werd,
dat dit gebouwtje met figuren op de
Chnese wijze versierd was. Aan Voor-
Indië werd nog niet gedacht.
Dit geschiedde pas het volgende jaar,
toen de onderkoopman en fiscaal C. A.
Lons, reisgenoot van de gezant Coyett,
niet, gelijk zo velen reeds gedaan
hadden, achteloos langs de tempel
ruïnes van Prambanan was gereden,
doch zich de moeite had getroost, om
die oude bouwvallen eens te bezoe
ken. Hij ging zelfs de enige nog toe
gankelijke kapellen van de grote Sjiwa-
tempel binnen, waar hij twee beelden
aantrof "in de Brahminsche stijl", dus
in de stijl der Brahmanen, de priester-
Perzië, t.w. van 1666 tot 1670 en van
1683 tot 1686. Hij bracht er een teke
ning der bouwvallen van Persepolis
van mede, die wij in Valentijn
afgedrukt vinden. Zijn laatste jaren
waren droevig. Hij leed zwaar aan
asthma en had een borstkwaal. Ten
slotte was hij tijdelijk krankzinnig. Op
6 januari 1694 overleed hij.
Ons interesseert bijzonder zijn kennis
van het Javaans, dat hij zo goed ver
stond, dat hij er op kon wijzen, dat
het Hoog-Javaans vele Sanskriet-woor-
den bevatte. Van deze oude, heilige
taal der Indiërs moet hij dus ook iets
geweten hebben. Hij had dit in een
brief aan Ds. Valentijn geschreven.
Ook had hij in dat Hoog-Javaans ver
schillende Brahmaanse en Tamul--
woorden ontdekt.
Valentijn, die ons dit mededeelt, voegt
er nog aan toe, dat de Javanen "de
oude Heidensche Godsdienst, die vóór
't invoeren van 't Mohammedanisme
onder de Madjapahitsche vorsten
plagt stand te grijpen en nog in veel
gewesten van Java gevonden werd",
aanhingen!
Het komt mij voor, dat Valentijn deze
Afbeelding van godin Doerga, naar een
stenen beeld afkomstig van de Prambanan.
6