Tocht door Sumatra, beschreven in het babyboek van ons zoontje
Zondag 28 december. Bombardement van het vliegveld te Medan.
Om een uur of drie in de middag, gingen de sirenes weer! En dit maal was het ernst. Ik had je net uit je bedje gehaald
om je te verschonen, toen we de vliegtuigen hoorden. Te oordelen naar het zware geronk moesten het er vele zijn.
Door het raam telde ik 17 vliegtuigenen ineens begonnen ze te mitrailleren. We schrokken natuurlijk ontzettend,
de ramen klapperden van het helse lawaai. Onmiddellijk pakte ik je op, bloot als je was, trok gauw een kimono aan, en
we renden over de straat naar de overkant, de schuilkelder in. We maakten daar een paar angstige uurtjes door. De
Jappen hadden onbarmhartig huisgehouden op het vliegveld en daar er een duizendtal koelies werkten, vielen er veel
slachtoffers. In Medan waren geen gevechtsvliegtuigen, dus het was alles maar al te makkelijk voor de vijand.
Om half vijf klonk het "all clear" weer. We waren behoorlijk van de kook. We besloten de koffers te pakken, want de
Japanners waren al aan de overwal aangekomen. Het was heel hard en moeilijk afscheid te nemen van Papa, maar we
hoopten elkaar binnenkort op Java weer te zien (hetgeen dus niet gebeurde: het zou nog jaren duren!). Vaarwel, lieve
man; goed, vriendelijk huis! Dag goede baboe en djongosik zou deze twee nooit meer terugzien
Wat we op deze tocht meegemaakt
hebben, kan ik maar vaag weergeven.
Als ik er nu aan terugdenk, begrijp ik
nog niet, dat we nog heelhuids in
Bandoeng aangekomen zijn! Wat moest
je al veel meemaken, en je bent nog
maar net één jaartje oud. Maar je bent
een klein, dapper manneke geweest,
hoe primitief en akelig die negen da
gen door Sumatra ook waren! We heb
ben met je moeten rondzeulen, je niet
op tijd eten kunnen geven, je moest
overal lang op wachten, maar gehuild
heb je nauwelijks.
De tocht van Medan naar Prapat was
het prettigste eind, de weg was in
goede conditie en het Hotel in Prapat
comfortabel. Ze hadden daar zelfs een
kinderbedje voor je, en we konden
niet vermoeden, dat het nog lang zou
duren voor je weer zó goed slapen kon!
Het uitzicht over het Tobameer was
prachtig, maar we konden er niet van
genieten door alle zorgen.
Toen we 's morgens wilden wegrijden,
vlogen hoog boven het meer een paar
Jagers, we konden niet onderscheiden,
of het Japanners waren, maar dat zou
wel. We reden naar Taroetoeng, dron
ken daar in een pasangrahan koffie en
6
ik kon je pap daar* koken. We hadden
flessen gesteriliseerde melk bij ons,
en havermout en hoenkweemeel en
djeroeks. In de pasangrahan ontmoet
ten we andere vluchtelingen, meest
vrouwen alleen met hun kinderen en
vaak ook met een Inlandse chauffeur:
alien hoopten zij naar Java te kunnen
komen vóór de Jappen Sumatra zouden
binnen vallen.
De weg van Taroetoeng naar Padang
Sidempoean was erg bochtig en slecht.
Nabij Sibolga reden we met volle vaart
langs een stenige bergwand, om uit te
wijken voor een vrachtauto, die om
de hoek kwam met veel te grote vaart.
Dat kostte ons een spatbord, treeplank
en wieldop.
Het hotel in Sibolga zat propvol éva
cués, veel eenzame moeders met ba-
bies en kleine kinderen: het was erg
zielig. We kregen allemaal een ver
laten gevoel tijdens de lange, barre
tocht door de binnenlanden van Su
matra.
In Padang Sidempoean aangekomen,
bleek de pasangrahan vol te zijn: we
reden dus door naar "Pension Flora",
daar was nog plaats voor ons. Maar
even later reed de ene auto na de
andere binnen en we moesten allemaal
plaats maken. Ik lag met jou in een
kinderbedje, en je sliep in mijn armen,
want ik kon je niet loslaten, anders zou
je uit het wankele bedje vallen. Het
was een hels kabaal in de pondok. Je
had lang op je bordje pap moeten
wachten, dat ik op een arangvuurtje
moest koken, toen de beurt aan mij
was.
Na die vreselijke nacht in de verduis
terde pondok reden we over de slin
gerweg naar Fort de Koek. Onderweg
maakte ik hier en daar in een pasan
grahan eten voor je. In Fort de Koek
was gelukkig een goed hotel. We ble
ven er een dag over, want we waren
doodmoe geworden.
Toen weer verder naar S. Dareh. On
derweg passeerden we de eerste pont,
waar we heel lang op moesten wach
ten. Op deze route sloot een zekere
mevrouw Zabel zich bij ons aan: zij
was alleen op weg met haar auto'tje
naar het Zuiden, omdat haar man naar
Java was gedetacheerd, en zij wilde
in zo'n tijd begrijpelijk niet op Sumatra
blijven. We hadden een gezellige en
moedige lotgenote aan haar, tot Merak.
Tamelijk laat kwamen we bij een pa
sangrahan aan, waar we een heerlijke
nasigoreng kregen. En er was een
wastafel, waar we jou in konden was
sen - eindelijk! Ik kon zelfs de luiers,
die telkens droog moesten waaien door
ze tussen het autoportier te klemmen,
uitspoelen! Laat in de avond kwam er
nog een jong vrouwtje met twee kleine
kindertjes doodmoe aan. Zij maakte
de tocht alleenI
Tussen S. Dareh en Bangko lagen nog
2 ponten, wat een eindeloze tijd verg
de. Het was nog een reusachtig eind
tot de volgende pasangrahan. De weg
was ontzettend slecht, de auto zakte
ineens in een greppel bij het uitwijken
voor een andere auto. Dat werd een
flink oponthoud, want het was niet
eenvoudig met al die modder hem er
weer uit te rijden. Het begon al donker
te worden: we hoopten nu flink door
te kunnen rijden, maar dat was een
misrekening! De weg werd steeds mod
deriger en de wielen van de auto
draaiden dóór in de dikke klei. Hier en
daar waren knuppels over de weg ge
legd, zodat we langzamer dan stap-
Autoweg door het binnenland van Sumatra, zich slingerend langs ravijnen en door oer
wouden.