VERSLAG VAN BELEVENISSEN VAN E. F. PORTIER over de periode oktober 1942 - augustus 1945. door E. VAN WITSEN Begin oktober 1942 bevond ik mij in het krijgsgevangenenkamp Wakele (Wegali km 405), twee mijl van Thanbyuzyat (km 414) aan de spoorlijn Moulmein-Bangkok. De Japanners eisten toentertijd van alle krijgsgevangenen, dat zij een verklaring tekenden, waarin zij beloofden, niet te zullen ontvluchten. Onze kampcdt., de majoor Hazenberg, weigerde aanvankelijk deze verklaring te tekenen; de majoor werd daarop enige dagen in Thanbyuzayat opgesloten en geslagen, tot hij erin moest toestemmen de gehele groep te laten tekenen. De kapitein van Hemert, de mil. sldn. Hofman, Schuurman en ik besloten echter toch niet te tekenen, aangezien bij ontvluchting na tekening niet alleen de evt. ontsnapten, doch ook een aantal hunner achtergebleven slaapgenoten gefusilleerd zouden worden. Dit gebeurde inderdaad in onze tegenwoordigheid op het vlieg veld Tavoy met acht Australiërs, die door de Burmeense bevolking aan de Japanners uitgeleverd waren tegen de uitgeloofde beloning van Rs. 150,per hoofd, dood of levend. Aanvankelijk was het ons n.l. nog niet duidelijk, dat er behalve de pro Japanse Burmanen, een aantal pro Engelse stammen waren, o.a. de Karèns; het verschil hiertussen leerde ik ook pas later. Wij besloten in verband met deze voorvallen geheel zelfstandig en met vermij ding van de bevolking in Z.O.-richting naar Tavoy te gaan, daar een zeilboot te bemachtigen en te trachten hiermede te geallieerden te bereiken. In het midden de heer E. van Witsen, geflankeerd door links zijn kleinzoon, de heer E. W. Deighton en rechts de heer W. Dezentjé, wiens lotgevallen in krijgsgevangenschap in een volgend artikel aan de orde komen. De heer van Witsen is, zoals bekend, de auteur van het boek "Krijgsgevangenen in de Pacific-oorlog", een van de belangrijkste documentaires over dit onderwerp. Op 4 oktober 1942 deden wij vieren een geslaagde ontvluchtingspoging en legden de eerstvolgende dagen (12) ca. 24 mijl af, door zwaar bos in de regentijd. Geleefd werd op reboeng, bosgroenten en wat meegenomen rijst, die echter zuur werd (alles was na tuurlijk doorweekt) en ons ziek maakte. Verder kreeg de kapitein H. malaria, Sch. Burma-fever en ik een infectie aan mijn been. In deze toestand ont moetten we de eerste man, die later gelukkig een Karèn bleek te zijn, af komstig uit het dorp Wakame. De kapt. vertrouwde hem echter niet en stuur de H. en mij (wij vielen het minst op) in sarong uit om te fourageren. Bij loting werd mij echter eerst opge dragen met de Karèn naar het dorp te gaan, waar iemand woonde die En gels sprak, een zekere Saw Etjih, een ladangman. 2) In het dorp aangekomen, zag ik juist de Japanners weggaan, die Rs. 600 hadden uitgeloofd op onze hoofden. Het dorpshoofd en de gids bleken echter vrienden te zijn en ver rieden ons niet. Daarop werden wij vieren door Saw Etjih onthaald, voorzien van proviand en 6 Karèngidsen. In twee dagen werd het Karèndorp Kyain (34 mijl in N. richting) bereikt, het centrum van het Karèndistrict Amherst. De daar wonen de, invloedrijke clanhoofden besloten ons te helpen en gaven de raad ons te verspreiden. De kapt. en H. bleven op een ladang bij het dorp, Sch. en ik gingen ca. 24 mijl terug in Z. richting naar een olifantenkamp, diep in de jungle. In juli '43 was verzamelen weer mo gelijk; de kapt. was inmiddels zeer vermagerd door Burma-fever. Wij ble ven daarop in ons kamp te Bisaka bij een tot september '43, toen bericht ontvangen was, dat de Japanners ons Wie nooit zijn rijst in tranen at; Wie nooit zijn makkers in ellende sterven zag; Die kent ze niet, die duivelse machten. weer op het spoor waren. Op aanraden van de hoofden sloten wij ons daarop aan bij een roversbende in Makateh, 11 mijl Z.O. van Moulmein, bestaande uit ongeveer 280 man bewapend met 70 Royal-Enfield geweren en 2 Bren- machinegeweren. Het ongeluk wilde, dat juist een inval door de Japanners in dit kamp ver wacht werd; daarom werd ik door de kapt. uitgestuurd om contact op te nemen met een Karèn-officier van het Brits-Indische Leger, ik kende de taal inmiddels. Van deze officier hoorde ik, dat zich 200 mijl N.O. van Moulmein in Pasong, Z. Karèni, een zekere ma joor Segrave bevond met een groep van 500 man w.o. 200 ex-militairen. Aangezien de kapt. te ziek was, ging ik alleen onder geleide van enige le den van de roversbende naar Makatih, waar ik voor het opperhoofd gebracht werd. Na een proef, bestaande uit bangmakerij en bravourstukjes werd ik toegelaten. Een Karènofficier ver klaarde zich bereid onze groep naar majoor Segrave te brengen, dit was nl. het plan, waartoe onze kapt. later besloten had. Tijdens mijn verblijf bij de rovers (26-9 tot 6-10-'43) deden de Japanners echter weer een inval, na in de buurt de gebruikelijke wreedheden op de be volking te hebben bedreven (kinder moord, verkrachting, plundering, brand stichting, enz.). Bij deze inval sneuvel den zeven Japanners w.o. twee officie ren en ca. 42 Burmanen, echter ook onze Karènofficier. Gedurende de ge vechten bediende ik een Bren-gun, moest mij echter inspannen om vriend en vijand te onderscheiden. Ik ging terug naar Bisakah om de kapt. het slechte nieuws mede te delen. Wij konden nu niet meer naar het noorden. Het Karènhoofd adviseerde ons daar op, allen naar het roverskamp te gaan, hetgeen 10 oktober per ossekar ge beurde, waarop kapt., H. en onze ba gage geladen werden. De kapitein ver klaarde zich bereid, de bende te re organiseren en er een geregelde gue- rillabende van te maken. Gedurende ons verblijf van ca. vijf weken in Ma- kitih, tot 16-11 -'43 namen wij deel aan de volgende acties: 1. Overvallen op de politie stations: Kyaundekoah (buit 2 Winchesters, kleding en geld), Tjédong en Miau- miah (buit diverse geweren). 2. Overval op de weg naar Metro, buit: 7 auto's beladen met kleding en blokken goed, verder 15 R.E. ge weren op de Burmaanse bewakings troepen; alle voertuigen werden ver nietigd. 3. Overval op een Japanse politieboot op de Ataranrivier, op de uit 15 Japanners en Burmanen bestaande bemanning werden een Brengun en enige geweren veroverd. Op 16 november 1943 gingen wij weer 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 8