Hierboven een vooroorlogse foto van het uit 1830 stammende gebouw van de
Volksraad in Batavia.
De eerste zitting van de Volksraad werd op 18 mei 1918 door G.G. van Limburg
Stirum geopend. De totstandkoming van de Volksraad had een lange voorge
schiedenis: reeds aan het eind van de vorige eeuw deed de behoefte zich ge
voelen aan een vertegenwoordiging van de bevolking, die enige invloed zou
kunnen uitoefenen op het regeringsbeleid. Aanvankelijk dacht men aan een
uitbreiding van de Raad van Indië met particulieren (wetsontwerpen van minister
van Dedem, 1893 en minister Fock, 1905-1907), terwijl minister De Waal Malefyt
dacht aan een afzonderlijk lichaam, de Koloniale Raad naast de Raad van Indië,
Uiteindelijk bracht de minister van koloniën Pleijte in 1916 de wet tot stand,
die voorzag in de instelling van de Volksraad.
In het begin had de Volksraad slechts een adviserende taak, in 1925 kreeg ze
ook mede-wetgevende bevoegdheid. Het aantal leden, eerst 39 werd later tot
60 uitgebreid, waarvan de meerderheid uit niet-Nederlanders bestond.
Hoewel de Volksraad geen "volwaardig" parlement was in die zin, dat het de
Indische regering tot heengaan zou kunnen dwingen, heeft het lichaam toch in
de bijna kwarteeuw van zijn bestaan een niet te verwaarlozen invloed gehad
op het publieke leven in Ned.-lndië, niet alleen door de medezeggenschap die
de Volksraad had bij het vaststellen van de begroting en ordonnanties, maar
ook als forum voor alle geledingen van de Indische samenleving.
De overdracht van het bestuur van een scheidende G.G. aan de nieuw optreden
de landvoogd vond in de vergaderzaal van de Volksraad plaats. Een van de be
kendste voorzitters was Mr. W. H. van Helsdingen, de laatste voorzitter was
Mr. J. Jonkman.
Na de souvereiniteitsoverdracht vond het Indonesische parlement een tijdelijke
huisvesting in de vroegere militaire sociëteit "De Harmonie" aan het voormalige
Waterlooplein. In het vroegere Volksraadsgebouw werd in maart 1950 nog een
conferentie van de pas tot stand gekomen Nederlands-Indonesische Unie ge
houden.
vooraf bekokstoofd? Wanneer zal deze
sluwe Japanner van de Indonesiërs
eens een standbeeld krijgen?
Eveneens wordt verzwegen, wat er
tussen 1945 en 1950 met de "Gedung
Pancasila" is gebeurd. Déarover waren
toch wel bronnen te vinden, ja zelfs
ooggetuigen. Een dier getuigen was
schrijver dezes. Ik zou U daarover een
en ander kunnen vertellen, ook al
dreigt het verhaaltje wat lang te wor
den. Maar het is een smakelijke ge
schiedenis, die ik hier uit mijn ge
heugen opschrijf.
De Japanse capitulatie heb ik meege
maakt in een kamp te Bandoeng, zo
eng en benauwd, dat onze artsen hun
hart vasthielden bij de gedachte wat
er gebeuren zou, wanneer er eens in
dit mierennest, waar we drie hoog bo
ven elkaar lagen, een epidemie zou
uitbarsten. Deze is, Gode zij dank, uit
gebleven. We werden naar een ruimer
kamp gebracht, een soort van hof
je", waar we dicht opeen toch in aparte
huisjes woonden. Zeven naast elkaar
op een rij lagen we er te slapen. Ge
lukkig trok na de eerste vreugde de
een na de ander weg naar elders, naar
werk. Ik heb toen eerst wat schrijf- en
tikwerk gedaan bij de heer Offerhaus,
die ik later als voorzitter van C.N.O.
weer zou ontmoeten.
Toen liep ik eens prof. van Selms uit
Pretoria tegen het lijf, die men als do-
miné - hij had voor ons gepreekt -
aan het hoofd van het z.g. zilverhuis
had gesteld. Daar ik er nogal eerlijk
uit zag, vroeg hij mij om hem te hel
pen.
Mijn derde baan was aan de Ban-
doengse nood-HBS, waar we zonder
een behoorlijk gebouw, zonder veel
boeken en andere onderwijsbenodigd-
heden aan begonnen waren. Leerlingen
waren er genoeg en enthousiasme was
er ook, want de jongelui hadden in
jaren niets behoorlijks geleerd. Ze wer
den niet gestuurd, ze kwamen spon
taan! Kom daar nóu eris om! In elk
geval, je gaf les, zo goed en zo kwaad
als het kon.
In die eerste maanden van 1946 kreeg
ik twee lorrige briefjes op dun Japans
papier van pröf. dr. C. C. Berg - mijn
ex-medegevangene - uit Batavia, met
ongeveer deze inhoud: "De Graaf, wij
zijn hier een universiteit aan het op
richten, kom over en help een handje!"
Dat liet ik mij niet twee maal zeggen
of schrijven. Ik flanste de twee prul
briefjes aan elkaar, schreef onder de
kopie: was getekend Berg, met mijn
eigen handtekening er bij en liet het
aan mijn sergeant zien. Deze stuurde
mij naar de kapitein, die mij dadelijk
verlof gaf om te vertrekken. Wanneer
ik gaan wilde? Vandaag! zei ik. Dat
was te vlug. Het werd twee dagen
later.
Zo vertrok ik met een geallieerd leger
vliegtuig, zonder zitplaatsen. Het was
de enige mogelijkheid om uit Bandoeng
te ontsnappen, want we werden door
het "Indonesische leger" omsingeld.
Zo kwam ik met mijn bagage op Ke-
majoran aan. Daar ik nogal wat mee
te slepen had, óók voor anderen, moest
ik een sado'tje nemen, dat de Japanse
tijd overleefd had. Daarmee sjouwde
ik door Batavia enige uren lang, maar
nergens vond ik een mijner vroegere
kennissen op zijn oude adres. Overal
vreemden!
Ook waren alle hotels vol, zelfs de
Chinese. Ik voorzag een nacht op
straat, wat niet aantrekkelijk leek. Toen
kwam ik in het Hertogspark en zag
boven het Volksraadsgebouw een Ro-
de-Kruisvlag wapperen. Ten einde raad
besloot ik daar eens aan te kloppen.
Ik kreeg de directrice te spreken, een
heel geschikte dame. Ik legde haar
mijn eigenaardige situatie uit. Ik moet
daarbij mijn naam genoemd hebben,
want opeens zei zij: Heeft U niet ver
leden week mij met mijn huwelijk ge
feliciteerd? Inderdaad, enige maanden
geleden was mijn kampgenoot, de heer
Geuze, uit Bandoeng naar Batavia ver
trokken en blijkbaar had hij daar meer
gevonden dan een baan bij het onder
wijs, een bruid! Hij had mij van zijn af
scheid van het saaie vrijgezellenleven
op de hoogte gesteld, en ik had hem
daarmede gelukgewenst, gratis natuur
lijk, want militairen mochten nog voor
niets corresponderen. Nu, zei mevrouw
Geuze: U kunt hier wel één nacht op
de ziekenzaal blijven, als de dokter het
goed vindt. De geneesheer-directeur
van dit nood-hospitaal maakte geluk
kig geen bezwaar. Ik dankte mijn sado
af en trok tijdelijk in bij het echtpaar
Geuze tijdens hun witte-broods weken.
Dat begon met een gezellige avond
op hun voorgalerijtje, waarna ik mijn
slaapplaats in de ziekenzaal opzocht.
Gelukkig waren er geen ernstige pa
tiënten, zodat ik een rustige acht uur
achter de klamboe doorbracht. Zo heb
ik als kerngezonde "patiënt" heerlijk,
bijna weelderig overnacht in een hos
pitaal, dat er toen heel wat minder
(lees verder volgende pagina)
17