met enorme sprongen aan de haal ging. Bij de roedel bevond zich een grote bok met prachtige horens en op dit beest concentreerde ik mij. Vlug het geweer aan de schouder gezet en ge poogd om het wegvluchtende hert in het vizier te krijgen. Dat was echter geen eenvoudige zaak, want hij ver dween telkens in de hoge glagah of achter kreupelhout. Tenslotte klom hij de tegenover ons gelegen heuvel op, stond op de top stil en sloeg met de achterpoten, alsof hij wilde zeggen: "hier, m'n reet!". Snel vuurde ik twee schoten in zijn richting af, doch ik mis te en heelhuids verdween hij over de heuvelkam. Beumer en ik keken elkaar aan en dachten, "mooie boel, zijn we net het terrein in, ontmoeten herten en noppes". Goed, teleurstellingen worden je tenslotte ook niet op het wildspoor bespaard, nietwaar? Van hieruit besloten wij om ieder een eigen posteerplaats uit te zoeken en tot een uur of acht in de avond te blijven zitten. Ik wist een vallei, die begroeid was met sagopalmen en gla gah. Aan het uiteinde van die vallei zou ik plaats nemen. Beumer zou het hogerop in de heuvels zoeken. Voorzichtig liep ik het pad af en ging vanaf een bepaald punt het terrein in, dat mij naar het einde van de vallei zou moeten brengen. Speurend zag ik een, naar het leek, vrij verse, galoer waarbij grote prenten zaten. Dit spoor kwam vanuit een hol in de alang-alang het open terrein op. Op een flauwe helling in de nabijheid van dit spoor, stond een eenzaam boompje en ik be sloot hierin te klimmen. Genesteld in de top, had ik een prachtig uitzicht op de omgeving. In de verte hoorde ik de priëelvogel "tjeppen" dat het een lieve lust was. Vermoedelijk had het beestje Beumer in de gaten en sloeg alarm. Wie in de alang-alangvelden deze vogel hoort, kan er haast donder op zeggen dat er "iets" is en meestal zijn het de herten, die verraden worden. Het liep tegen half zes toen het plot seling begon te regenen. Dit ging on geveer een kwartier door en hield toen plotseling op. De boom waarin ik zat begon heel langzaam over te hellen, ontwortelde tenslotte en viel langzaam in het hoge gras. De grond was door de regen zacht geworden en mijn ge wicht deed de rest. Vervelende zaak, dacht ik en kroop uit het hoge gras. Ik liet mij echter niet van mijn stuk brengen en besloot mijn wacht op de grond voort te zetten, zo'n vijftien meter van het hol vandaan. De duister nis viel en tegen zeven uur bescheen een bleke maan de omgeving. Door de nattigheid was het kil geworden en ik stroopte mijn mouwen af. Het zal zo half acht geweest zijn toen ik op de achtergrond, in het sagobos, vaag een zwijn hoorde schreeuwen. Aandachtig luisterde ik en hield mijn geweer ge reed. Er klonk geritsel aan de rand van het sagobos en het zou niet lang meer duren of het zwijn bevond zich in de alang-alang. Het was voor mij van be lang om hem eerder te betrappen, in ieder geval zodra hij zich vóór in het hol bevond, anders zou hij mij eerder zien en aan de haal gaan. Gespannen wachtte ik en plotseling was er ge ritsel hoorbaar in de alang-alang vlak voor mij. Zou hij voor de opening van het hol staan en mij observeren? Ik kon mij niet meer bedwingen, richtte mijn geweer op het hol en knipte de lamp aan. Niets te zien Het felle licht had mijn aanwezigheid echter al verraden. "Woeff", klonk het en hevig gesnuif volgde. Grommend en met de tanden tikkend trok hij zich langzaam en voor mij onzichtbaar, in de schaduwen van de nacht terug. Ik kon me wel voor de kop schieten en vervloekte mijn ongeduld. De spanning was gebroken en ik stak een shagje op. Verder de wacht houden had weinig zin meer en ik begaf mij naar het bivak waar ik mijn vrienden aantrof, die mij het hierna volgende verhaal deden. Zij hadden succes ge had. Het einde van een hert Zoals ook wij dat hadden gedaan, lie pen ook de anderen in de richting van het pinangbos en gingen vanaf een bepaald punt ieder een eigen weg. Janssen en Velberg die bij elkaar ble ven, besloten, eenmaal in het pinang- bos gearriveerd, links de heuvels in te gaan en al lopende de omgeving af te speuren. Halverwege het pinangbos, klommen ze een met alang-alang en kreupelhout begroeide heuvelrug op, die leidde naar een vrij hoge ridge. Deze ridge liep parallel aan een be hoorlijk uitgestrekte vallei, die ergens bij Telaga Mati begon en eindigde in een rawah (moeras) aan het Sentani- meer. Zo ongeveer nabij de plaats waar wij ons vaartuig hadden achter gelaten. Hij was enige kilometers lang en op sommige plaatsen zeker honderd tot tweehonderd meter breed en dicht begroeid met glagah, alang-alang en hier en daar kreupelhout. Vanaf de ridge waren duidelijk wildsporen waar neembaar, die hier en daar door het terrein liepen en uit ervaring wisten wij dat hier, naar Hollandia-begrippen althans, nog aardig wat herten hun verblijf hadden. Het liep tegen half vijf toen Janssen en Velberg op de ridge arriveerden en al speurend een lange helling opliepen. Ze hadden een prachtig uitzicht op het omliggende terrein. Aan hun rechter hand lag de vallei, terwijl aan de linker hand het terrein lag waarin ons bivak gelegen was. Op de achtergrond lag het majestueuze Cycloopgebergte, dat beschenen werd door de late middag zon. Niets liet zich zien en de rust werd al leen verstoord door de "tjeppende" priëelvogels. Af en toe imiteerden ze het gekraak van brekende, dorre, tak jes en geritsel. Zeer misleidend en het deed je doorlopend op je hoede zijn. Langzaam liep het gezelschap een flauw steigende heuvel op en besloot halverwege halt te houden en een shag je te roken. Terwijl ze daarmee bezig waren, werd hun aandacht plotseling getrokken door gekraak in het kreu pelhout en op een afstand van ca. tweehonderd meter van hen vandaan trad een groot hert uit de dekking en keek aandachtig een bepaalde richting op. Snel doken de beide jagers in het hoge gras en wachtten de verdere ge beurtenissen gespannen af. Janssen had een semi-automatische cal. 16 FN bij zich, terwijl Velberg gewapend was met een flobert cal. 22. Met beide ge weren kon niet op grote afstand wor den geschoten en er moest dus wat anders gebeuren. Besluipen in het vrij open terrein was praktisch uitgesloten en Velberg besloot de lokfluit te ge bruiken. Na op het apparaatje het ge luid van een hinde te hebben nage bootst, draaide het hert zijn imposante kop in de richting van het geluid, deed een paar stappen voorwaarts en schep te met de machtige horens een bos dor gras op dat daar ter plaatse lag. Met de bos op z'n horens, naderde hij langzaam de lokroep. Inmiddels stonden Janssen en Velberg met het geweer in de aanslag gereed. Het hert was zich niet bewust van het dodelijke gevaar waarin hij verkeerde en zag de weggedoken, goed geca moufleerde, gedaanten niet die een (lees verder pagina 15) Aan de oever van het Sentani- meer. 11

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 11