Aan de evenaar ten westen van de 141e meridiaan (VI De pondok van "Schele" Pieters door LOUIS BECK MAN LAP RÉ die werd voortgestuwd door een bui tenboordmotor, vanuit de kampong Netar aan het Sentani-meer. Tegen drie uur in de middag arriveerden wij te Simporo, waar Pieters ons verwelkom de met een koud glas bier en, uiter aard, de nodige verhalen over wilde zwijnen, die na meerdere pilsjes heel groot werden. Intussen werd de komst van de "drij vende" toko van Tjoeng afgewacht. Deze zoon van het hemelse rijk had daartoe een boot omgebouwd en ver kocht diverse zaken, die erg in trek waren bij de bevolking, zoals o.a. rijst, tabak, petroleum en ikan blek (vis in blik). Alles uiteraard tegen contante betaling. Op een dag waren enkele papoea's met een prauw langszij ge komen en vroegen tabak. "Mana lo- wit?" (waar is je geld?), vroeg de Chi nees en liet de palm van z'n hand zien. "Intjé toch Kristen", pareerden de papoea's. Niet van zijn stuk ge bracht zei de intjé: "Ja, saja kalisten, tapi balang tida kalisten". Of hij adrem was I Hij vond het in 1962 veiliger om naar Papua New Guinea uit te wijken en heeft daar tot op heden een goed handeltje te Wewak. Na de komst van de boot werden wat inkopen gedaan en er werd een maal genuttigd. Wij zouden die middag een eind met de GMC-truck het terrein ingaan en dan verder te voet het zware bos intrekken. Mogelijk konden wij voor het vallen van de duisternis nog een zwijn of casuaris op de korrel nemen. Op een punt aangekomen waar het met de GMC niet meer mogelijk bleek om verder te rijden zonder risico's te lopen, gingen we, zoals gezegd, te voet verder. Pieters kende deze rim boe uiteraard op z'n duimpje en wees ons op de talloze wildsporen en wroet- plaatsen. Het zag er veelbelovend uit en hij zou ons op plekken laten pos teren, waarvan hij dacht dat succes verzekerd zou zijn. Tegen de avond zou hij ons dan weer oppikken voor de tocht huiswaarts. Eerst werd Janssen op een galoer (wildspoor) gezet en daarna volgde ik. Het zware woud had een behoorlijke ondergroei van kreupelhout en rottan. Hier en daar was het behoorlijk mod- De pondok van Pieters nabij de kampong Simporo-Baberongko. Deze hard werkende, onverwoestbare pionier deed zijn naam eer aan, want hij was zo scheel als wat. Je was er nooit zeker van, welke kant hij nu uitkeek Werkzaam voor de houtzagerij van een zekere Quinten, was hij belast met de leiding over de kapploeg en het transport van de stammen over het Sentani- meer naar de zagerij, ergens voorbij Meerzicht, op de weg naar Sentani. Nabij de kampong Simporo-Baberongko had hij aan een baai zijn pondok gebouwd. Het was maar een eenvoudig optrekje, dat gemaakt was van hout, gabah-gabah en oude, verroeste, zinkplaten. Het materieel van de kapploeg bestond uit een oude GMC-truck met lier om de boomstammen uit het woud te slepen en verder handzagen, bijlen, kapmessen en schoppen. Zijn werkvolk betrok Pieters uit de kampong en hij had enkele stevige papoea's in dienst, die de leiding hadden. Het was een hard beroep en men verbleef de godganse dag in de rimboe. Pieters was er goed thuis en kende het woud op z'n duimpje. Een echte anak rimba die zijn Mauser steeds als metgezel bij zich had in deze woeste oorden. Ondanks zijn scheelheid was hij een prima schutter, die zelden zijn doel miste. Op een dag bereikten hem ge ruchten dat bepaalde, extreme, ele menten in de nabije kampong hem om zeep wilden brengen. Deze pro-Soe- karnisten, want dat waren het, hadden in die tijd niet veel op met Nederlan ders; nu weten ze wel beterEigenlijk waren ze niet de hoofdschuldigen in deze kwestie, want zij waren door Mo lukse guru's (onderwijzers), die in dienst stonden van de zending, opge stookt tegen het Nederlandse gezag. Deze zogenaamde Godsdienaren wa ren kleine radja's in de kampongs en je reinste intriganten, die achter de schermen speelden. Gelukkig geldt dat niet voor alle guru's, want er waren rechtschapen lieden bij die hun taak naar beste weten uitvoerden. Die van het Sentani-gebied echter, moest je in de peiling houden. Uiteraard nam Pieters de geruchten serieus en hij besloot maatregelen te treffen. Op een zekere dag begaf hij zich met zijn voormannen naar de be treffende kampong en liet de Korano de aanwezige onderhorigen aantreden voor het houden van een pidato (toe spraak). Met zijn vertrouwde Mauser in de hand deelde hij de aanwezigen mede wat hij bij geruchte vernomen had en zei, dat de eerste de beste, die hem naar z'n leven zou staan, te doen zou krijgen met "dit", en hierbij wees hij op z'n geweer. Alleen naar de andere wereld vertrekken, zei hij, daar had hij weinig lol in. Uiteraard werd dat door de toehoorders, althans zo leek het, begrepen. Zij wisten dat er met deze ex-militair van de Gadjah- Merah niet te spotten viel. Na dit in cident kwamen er geen ongeregeld heden meer voor en Pieters heeft er zijn jaren verder in pais en vree mo gen doorbrengen. Het zal in 1958 geweest zijn toen hij voor korte duur naar de "stad" ging, zoals dat heet. Bij die gelegenheid, nodigde hij Toon Janssen en mij uit voor een bezoek aan Simporo. Veel zwijnen en casuarissen waren er in die contreien, wist hij te vertellen. Wij lieten ons dat geen tweemaal zeggen en maakten een afspraak. Enkele we ken later vertrokken wij met een prauw, 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 10