rondom. Onderweg liep er een jonge panter, een heel jong beestje nog, zo groot als een flinke kat. "Blijf stil staan; de moeder is zeker in de buurt!" waarschuwde hopman Max. Het dier tje kuierde op zijn gemak voor ons uit en even later zagen we de moeder met haar prachtig gevlekt vel het jong in haar bek nemen en in de struiken verdwijnen. Geboeid hebben we dat unieke tafereeltje staan afkijken, maar wachtten voor alle zekerheid nog een poosje. En toen weer hogerop, tot we na een klim van 7 uur over de hoogste rand heen waren en ons doel, het zwavelmeer, zagen liggen. Wat we toen zagen, is niet onder woorden te brengen, zo mooi, zo ge weldig. Hoog rees de Merapi ("Vuur berg") voor ons op en in de krater het geel groene water van het meertje. Uit de wand van de berg, vlak boven het water stroomde gloeiende zwavel in het meer. Dikke wolken van damp, geel-wit van kleur, stegen op langs de bergwand. Hier waren nog oerkrachten van de aarde aan het werk. We zetten vóór donker onze tent op; een paar jongens kookten een pan rijst en genietend van het grootse panora ma vóór ons, aten we onze portie rijst, met ikan trie en sambal op. Heel in de verte doemde de hoogste top van de Idjen, de Goenoeng Raoeng op, de andere werkende vulkaan van het I- djen-plateau. De volgende morgen vroeg uit de tent; nevels hangen boven het hoogland en een koude wind waait door onze dunne kleren. Zodra de zon boven de berg wand verschijnt, verdwijnen nevel en kou. We wilden die dag de sluizen bezoeken, die aangelegd zijn, om de vlakte van Sitoebondo vruchtbaar te maken. Vroeger was het een dorre streek, omdat het water van de rivier zwavelzuur bevatte. Daarom heeft men het water van de Banjuputih omgeleid en samen gevoegd met de zwavel houdende stroom. Deze samenvoeging had tot gevolg, dat het water van deze 2 riviertjes "neutraal" werd. De vlakte van Sitoe bondo is nu de leverancier van de beste suiker van Java ("kandji"). We scharrelden nog de hele dag rond over de hoogvlakte. Je zou daar weken lang kunnen genieten, maar we moes ten verder. Bali wachtte nog De derde dag braken we dus op, daal den af naar de plaats, waar onze auto stond en vertrokken weer naar Banjoe- wangi, het kuststadje pal tegenover Bali. We sliepen bij een Chinees, alle maal in één kamer. Gingen heerlijk smullen en sliepen als rozen, 's Mor gens om 6 uur stonden we aan de haven, maar daar hoorden we, dat de veerpont gezonken was op weg naar Gilimanoek, het haventje aan de west kust van Bali. Daar stonden we goeie raad was duur I Maar padvinders weten zich altijd te redden. Ik reed mijn ouwe Chrysler naar de Chinees, waar we geslapen hadden en zette hem daar op het erf. Voor stelen hoefde je in die jaren niet bang te zijnDan maar zonder auto naar Bali I Naar Bali Aan de haven huurden we een "djoe- koen", een lange heel smalle prauw met aan weerszijden een 'vlerk'. Twee bamboes steken aan weerskan ten zo'n meter of 3 buiten de prauw en aan de uiteinden zijn heel dikke bamboes als drijvers bevestigd. De dingen kunnen niet omslaan. Rugzak ken volgeladen met kleren, etenspan- netjes, zeep en andere hoognodige spullen. Toen met z'n allen in de prauw, 't Ding was zo smal, dat mijn schoenen, maat 43, niet normaal tussen de zij wanden konden. Aan weerszijden was een zitplank buiten boord aangebracht. Het zeil werd gehesen en daar ging het. Wat een vaart maakte dat ranke bootje! Tussen Bali en Java staat een sterke stroom, die om de 6 uur verandert door het getij. Na een uur stonden we op het "beroemde Bali", het eiland van de duizend goden. In Gilimanoek wachtten we rustig op de bus, die ons naar Denpasar zou brengen, een tocht van 120 km. En als je dan weet, dat zo'n bus geen vaste stopplaatsen heeft, maar iedereen oplaadt, die aan de kant van de weg staat en zijn hand op steekt, dan snap je, dat we vele uren in de bus zaten! West-Bali is nog ruig; daar zaten veel tijgers in die dagen. Maar het echte Bali van de tempels ligt meer naar het midden en oosten. In die tijd was Bali nog natuurreservaat, waar ook de wilde banteng nog voor kwam. Sinds onheugelijke tijden heeft de Balinees de banteng getemd en gebruikt als trekdier en voor export als slachtvee. Men herkent ze dadelijk aan de witte vlekken op de "achter hand". Tenslotte kwamen we toch in Denpasar aan en vonden een geschikt terrein om de tent op te slaan. En toen op zoek naar vervoer tijdens onze tocht. Bij een Chinees konden we een grote Dodge huren, ruim genoeg voor 6 personen bagage. De prijs? Schrik maar niet: 5 cent per kilometer all-in, d.w.z. benzine en olie inbegrepen. Met de djoekoen hadden we precies afgesproken waar en wanneer hij ons zou afhalen. Over 10 dagen, 's mor gens om 6 uur moesten we op het strand staan, in een kampong veel zuidelijker dan Gilimanoek. Dan zou nl. de stroom van zuid naar noord staan en tegen de wind in zeilen kan een prauw niet. En zo begon de tocht, waar ik al zo lang naar verlangd had: de Balinees zien in zijn dagelijkse leven, zijn be leving van de Hindoe-godsdienst, de tempels en vooral ook de houtsnijders en schilders, de religieuze danskunst en nog zoveel meer. Kunstzinnige be leving van hun Geloof zit de Balinees in het bloed en wordt hem met de pap lepel ingegeven. We zijn volop aan onze trekken ge komen. Onze eerste dagtocht ging naar Gianjar, één van de 8 zetels van een vorst, de Anak Agoeng. Ik had van de regent van Soerabaja een brief mee gekregen voor deze Anak Agoeng, waarin hij de vorst verzocht mij en de jongens te helpen. Bij de kraton stopte ik dus en vroeg aan de schildwacht, of hij de vorst wilde melden, dat ik een brief aan hem persoonlijk wilde afgeven. Die schildwacht had een cos- stuum aan, zoals ze in de tijd van Jan Pietersz. Coen droegen. Na een poosje kwam de Anak Agoeng persoonlijk naar de poort en nodigde mij uit zijn gast te willen zijn. Maar ik maakte hem met veel plichtplegingen duidelijk, dat ik 6 leerlingen bij mij had, die ik niet in de steek kon en wilde laten. Geen bezwaar, de jongens kon den ook in de kraton logeren. En na een verfrissend bad zaten we al gauw heerlijk te genieten van een vorstelijk maal. De vorst vertelde ons, dat we boften I De volgende dag zou het grote lijkverbrandingsfeest plaats hebben bij de hoofdtempel en wij mochten dat meemaken als zijn persoonlijke gasten. Het werd voor mij een belevenis, zoals maar weinig mensen zullen meemaken. In serene rust volgden de traditionele plechtigheden elkaar op: offeren, bid den, dansen, het overbrengen van de as van de overledenen van 10 jaar en het lichaam van de vorige vorst. Heel de gemeenschap van alle dorpen uit zijn vorstendom deden er aan mee. Het zou een apart boek kosten om al les in details te beschrijven. Maar de meeste indruk maakte het brengen van de offergaven op mij. Uit alle dorpen was een meisje uitgezocht, dat op haar hoofd een platte mand droeg, waarop kunstig alle soorten vruchten tot een pyramide waren opgestapeld, wel een meter hoog. In een lange stoet kwamen ze op de tempel af, waar ze wel 50 treden van een stenen trap op moesten lopen. De meisjes kunnen zó lopen, dat het hoofd absoluut geen beweging maakt, want er mag geen vrucht uit de stapel vallen. Onderaan liggen kokos noten, nangka, dan een laag djeroek Bali en zo verder lagen van steeds kleinere vruchten. Een prachtig gezicht: de meisjes, stuk voor stuk ware schoonheden; het bo venlichaam naakt en een prachtige sarong van het middel tot de voeten. Het zwarte volle haar in een wrong in de nek. Boven, bij de toegangspoort naar het tempelplein, wachtte een rij oude priesteressen de processie op, ook het bovenlijf bloot. De massa toe schouwers in doodse stilte toekijkend en geheel in de ban van dit plechtige gebeuren, bleef na het passeren van de stoet, nog even gespannen toe kijken, hoe de priesteressen de gaven van de hoofden der meisjes aftilden en door de smalle poort het tempel plein binnendroegen, geholpen door de priesters. Heel deze plechtigheid werd opgeluisterd door wolken minjan (wie rook) en het diepe geluid van de ga melan. Het geheel maakte een diepe en onvergetelijke indruk op mij. (slot volgt) 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1981 | | pagina 23