BIJ DE VOORPLAAT
BALI: DE WERKELIJKE DROOM!
In 1946 zat ik op Bali. Voor een tournee langs vele militaire posten, de Gadja
Merah. Ik zat toen bij de RVD, maar mijn broer Lud en ik deden op verzoek
van Welfare/Niwin wat "voor de jongens" zoals dat zo stichtelijk heette. Over
mijn aandeel wil ik niet uitwijden, maar Lud speelde geweldig piano. Met de
danseres Puck Meyer waren wij de eersten die voor de Nederlandse militairen
buiten Java optraden. Puck bleef op de grote plaatsen, maar aangezien een
piano makkelijk vervoerbaar is, rammelden we per carrier naar de kleinste uit
hoekjes van het toen zo explosieve Bali. De piano werd er niet zuiverder op,
mijn stem ook niet, en het was hoognodig dat we voor elk optreden haastig de
toonaard vaststelden. "Zeg, kun je 'I'll walk alone', vandaag in fis zingen,
gisteren ging het ook al niet zo best in g". Transponeren deed Lud meesterlijk
a la minute, en als ik het liet afweten, speelde hij rustig verder, vaak overgaand
op klassiek, wat velen ook erg apprecieerden.
Ja, ik heb Bali gezien in die tijd; maar
voor mij had het Soembawa of Flores
mogen heten. Het geratel van stens en
brens klinkt overal hetzelfde en het
inslaan van mortieren net zo luguber.
In een open jeep stoven we tussen
klappertuinen, sawah's, poera's. Een
ongelooflijk groen land, vruchtbaar van
hier tot ginder, het ginder telkens weg
duikend achter een tjot.
Klapperbomen tot op het strand, sa
wah's tot vlak aan zee. Ineens zag ik
bij een stenig strand een bewegelijk
groen tapijt drijven tot ver in zee.
"Wat is dat?" "Zeewier, dat eten ze.
Deden de Japanners ook. Schijnt ge
zond te zijn".
"Hebben jullie het wel eens gegeten?"
"Ik kijk wel link uit
Bali en militairen. Mooi? Er komen be
richten bij van een afschuwelijke be
schieting bij Tabanan. Voor mij is Bali
een verlengstuk van het operatieterrein
op Java. De nachten als de muziek af
gelopen is, de jongens terug naar hun
bivak, zijn even geladen als in Sura
baya met het eindeloze gedreun bij
Gedangan. Die rót Engelsen, wat zeu
ren ze daar zo lang Wat doen onze
jongens op dit eiland, schandalig, net
uit krijgsgevangenschap, nu alweer op
patrouille. Rot eiland, rot Engelsen.
Don't fence me in, It had to be you,
Begin the Beguin, Amor, Amor! Give
me five minutes more, en dan terug
naar Denpasar voor een laatste op
treden. En overmorgen naar huis. Ik
krijg van de commandant als dank een
levend biggetje mee als mascotte. Zo'n
schattig gestreept beestje, en schreeu
wen in het vliegtuig! I'll be seeing you
boys I Goodbye Bali
Het biggetje werd snel een varken, het
varken verwoestte Ma's achtertuin
grondig. "Wanneer ga je weer naar
Bali?" vroeg ma. "Nooit meer", zei ik.
"Jammer", zei Ma, "dan kon je het
varken weer meenemen." Ze gaf het
aan een lieve Chinese buurvrouw, die
het weer gaf aan een broer, die var
kens hield.
1949. Toen zat ik er weer. De Ophir
loste me op Boeleleng, ik was zeeziek
en ziek, ik wilde eraf. De bestemming
was Lombok en dan verder naar de
Molukken. Of zo. Ze hadden op Sura
baya gezegd dat ik gek was. Ik was
alleen maar stom, want nu zat ik weer
op Bali. Blijf er maar, schreef Tjalie
vanuit Kediri, misschien worden we er
na de overdracht allemaal uitgegooid,
op Bali zit je voorlopig wel veilig, ik
kom ook.
Ik zakte met twee koffertjes kleren af
naar Denpasar. Dat verhaal kent U
wel, ik schreef er in 1974 een serie
over. Bali was zo rustig, zo veilig. Nog
wat militairen, maar je kon op ieder
ogenblik van de dag en nacht zo de
straat op lopen, waarheen je wou.
Bali was safe. Kijk, daar heb je de
eerste touristen ook al weer. Hoe is
het mogelijk
Nu was er geen jeep meer, ik liep,
zat in een busje of dogcar. Ik kocht
een huisje met een stuk grond (ge
pacht), er groeide van alles op. Ka
tjang, teboe, ketella, djagoeng. Er wa
ren honden op het erf, honden overal,
bij honderden, maar deze honden hoor
den bij het erf, tenminste ze bleven
gewoon liggen waar ze lagen toen ik
met mijn hebben en houden aankwam.
Ketip, Hitam en Gila. De andere 14
hadden geen naam, die verdwenen en
kwamen, daar had ik geen vat op,
evenmin als op de overige twee miljoen
andjings die er in die tijd volgens
zeggen op Bali leefden.
Ik maakte de grote fout door geen
tourist te willen zijn, ik maakte een nog
groter fout door geen blanke njonja
te willen zijn. Ik wilde gewoon mijn
eigen gangetje gaan, in harmonie le
ven met buren en omgeving, maar wel
volgens een eigen leefpatroon en eigen
gewoonten. En dat is het foutste wat
je kunt doen op Bali. Javaans blijven
doen en denken. Dat "niet pantes" vin
den, dat vies. Waarom stelen jullie
mijn teboe, mijn bloemen, mijn pi
sangs? Dat doen wij niet, we geven
alles aan de goden en die beschermen
U weer. Ja, ja I
Waarom baden jullie je niet eens per
dag? Hier bij mijn put mag het, als je
de kali te ver vindt. Neen dank U. Zou
je dit baadje willen aantrekken als je bij
mij komt werken. Ja mevrouw. Weet
je waar de pan is en de borden die ik
op het droogrek heb gelegd? Die heeft
de buurvrouw geleend. Heeft ze het
gevraagd? Het antwoord krijg ik niet,
Madé loopt giechelend de tuin in.
Tjalie is na een paar maanden komen
kijken. Op de pasar in Denpasar kon
hij niets te eten vinden wat hij lekker
vond. "Je bent verwend", zei ik. "Bali
is Bali en Java is Java". Het lekkerste
was dat zeewier, boeloeng, dat de Ba
linees in zijn gado-gado doet. Ketoe-
pat, boeloeng en taugé met een nogal
kleurloze katjang-saus die gelukkig
wel heet was.
Maar veel verscheidenheid in gerech
ten, droog en nat, dat kent de Balinees
niet. Saté en babi goeloeng. Alles wat
je roostert smaakt lekker. En die mooie
koekjes. De goden moeten het wel
hebben van kleur en vorm, om de
smaak geven ze blijkbaar geen snars.
Alles wordt geofferd, knettergek word
je ervan. Een stel tirannieke goden. De
mensen blijven weg van hun werk om
dat ze moeten bidden en offeren. En ik
maar bidden of Madé toch alsjeblieft
wil binnenkomen om me te helpen met
de tuin. Of ze alsjeblieft thuis wil djaga
als ik naar de stad moet voor perloe
zaken. Als ik thuis kom is Madé weg
en zitten wildvreemde Balinezen op
mijn stoelen, in mijn huis. Op gegeven
moment was ik op het punt gekomen
dat ik gierend van de lach opstond en
schaterlachend naar bed ging. Toen
was Tjalie al lang weer vertrokken. "Je
moet niet te lang meer blijven", zei hij,
"er gaat nog iets heel vervelends ge
beuren". Makkelijk gezegd, hij pakte
zijn koffertje en was weg. Ik moest het
huis verkopen, iemand vinden om de
pacht over te nemen. Maar dat gebeur
de. Ik had weinig meer te pakken, drie
kwart van mijn spullen was gone, niet
erg. Nog even voor ik vertrok vonden
de Bali-moorden plaats. Ze hebben mij
laten zitten, ik hoorde nergens bij, op
Bali zeker niet.
Toen ik terug was in Surabaya in een
derde-klasse hotelletje ergens in de
benedenstad, heb ik voor het eerst uit
gehuild, lekker hard. Toen ben ik op
Blaoeran gaan eten, en heb gewinkeld
op die onvergelijkelijk heerlijke, zalige
avondpasar. Een feest van licht en
walm, van geuren en kleuren, van arme
en rijke mensen. Awas toekang tjopet,
heerlijk. Ze stelen hier gewoon éérlijk,
ze lénen niet. En ze praten een taal die
ik versta.
(lees verder volgende pagina)
2